In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Zosta Beheer B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de kantonrechter de vordering van Zosta Beheer tot beëindiging van de huurovereenkomst met [woonplaats] heeft afgewezen. Zosta Beheer heeft de huurovereenkomst opgezegd met als reden dat zij een rechtstreekse huurrelatie met de exploitant van het in het gehuurde gevestigde café, [Café X], wenst aan te gaan. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van [woonplaats] zwaarder wogen dan die van Zosta Beheer, omdat [woonplaats] als aandeelhoudster van Valuta Speelautomaten B.V. belang had bij het voortduren van de onderhuurovereenkomst.
In hoger beroep heeft Zosta Beheer twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de opzegging van de huurovereenkomst, waarbij Zosta Beheer stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij als opzeggingsgrond heeft opgegeven dat zij rechtstreeks met [P] wil contracteren. De tweede grief richt zich tegen de belangenafweging die de kantonrechter heeft gemaakt. Het hof heeft de grieven van Zosta Beheer gegrond verklaard en overwogen dat de belangen van Zosta Beheer bij beëindiging van de huurovereenkomst zwaarder wegen dan die van [woonplaats]. Het hof heeft geoordeeld dat [woonplaats] geen financieel belang heeft bij het voortduren van de huurovereenkomst, aangezien zij geen winst maakt uit de onderhuur.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en bepaald dat de huurovereenkomst op 31 december 2014 eindigt, met een ontruimingsdatum van uiterlijk 31 december 2014. [woonplaats] is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke belangenafweging bij huurbeëindiging, zoals vastgelegd in artikel 7:296 lid 3 BW.