ECLI:NL:GHAMS:2014:4033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
: 200.140.273/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen notarissen over leugenachtige verklaringen en zorgvuldigheid bij oprichting vennootschap

In deze zaak gaat het om een tuchtklacht van klager en zijn besloten vennootschap tegen twee notarissen, [notaris A] en [notaris B], die betrokken waren bij de oprichting van de vennootschap van klager en diens echtgenote. Klager heeft op 15 januari 2014 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die zijn klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond had verklaard. De notarissen hebben in hun verweerschrift betoogd dat zij geen leugenachtige verklaringen hebben afgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2010 en dat zij zich aan de geldende regels hebben gehouden.

Het hof heeft de zaak op 26 juni 2014 behandeld en heeft kennisgenomen van de stukken van het geding. Klager verwijt de notarissen dat zij tijdens de zitting leugenachtige verklaringen hebben afgelegd en dat zij niet voldoende zorgvuldigheid hebben betracht, gezien de betrokkenheid van de echtgenote van [notaris B]. Het hof heeft vastgesteld dat de kamer in eerste aanleg klager niet ontvankelijk had moeten verklaren in zijn aanvullende klachten, maar heeft ook geoordeeld dat de klachten van klager ongegrond zijn. Het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd voor zover deze niet op de aanvullende klachten was beslist, maar heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn aanvullende klachten.

De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de kamer voor het notariaat, waarbij de klachten van klager tegen de notarissen ongegrond zijn verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de notarissen leugenachtige verklaringen hebben afgelegd of dat zij niet zorgvuldig hebben gehandeld. De zaak illustreert de complexiteit van tuchtprocedures tegen notarissen en de noodzaak voor klagers om voldoende bewijs te leveren voor hun beschuldigingen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.140.273/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2013/13
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 september 2014
inzake
1. [klager],
wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [klaagster].,
gevestigd te [vestigingsplaats 4]
appellanten,
tegen
1. mr.[notaris A],
2. mr.[notaris B],
notarissen te[notariskantoor],
3. [notariskantoor],
(voorheen) gevestigd te[notariskantoor],
4. [vestigingsplaats 2],
(mede) gevestigd te [vestigingsplaats 3],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: respectievelijk klager en [klaagster]. en tezamen klagers) hebben op 15 januari 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 16 december 2013 (ECLI:NL:TNOKSHE:2013:17). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerden sub 1 en 2 (hierna: respectievelijk[notaris A] en [notaris B] en tezamen de notarissen) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de kamer de klacht tegen geïntimeerden sub 3. en 4. (hierna: de notariskantoren) niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De notarissen hebben een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Klagers hebben bij brief van 5 februari 2014 hun beroepschrift nader aangevuld.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 juni 2014. Klagers en de notarissen, vergezeld van hun advocaat, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klagers en de advocaat van de notarissen aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Samengevat komen de feiten op het volgende neer. De echtgenote van [notaris B] (hierna ook: de echtgenote) exploiteert een onderneming in lesmaterialen voor kinderen. In 2003 zijn klager en de echtgenote gaan samenwerken in de vorm van een vennootschap onder firma, welke vennootschap op 29 mei 2009 is ingebracht in de door klager en diens echtgenote opgerichte vennootschap [de B.V.](hierna: [de B.V.]). Medio 2009 is er een conflict ontstaan tussen klager en de echtgenote. Dit heeft ertoe geleid dat de echtgenote klager op 14 oktober 2009 per direct heeft ontslagen als directeur van [de B.V.] Met ingang van 1 november 2009 is [de B.V.] verhuisd naar een ruimte in het kantoorpand van de notarissen. Op 9 december 2009 is een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gesloten tussen [de B.V.], vertegenwoordigd door de echtgenote, en de maatschap van de notarissen. De maatschap huurde die bedrijfsruimte vanaf 1 november 2009 van de weduwe van oud-notaris [oud-notaris](hierna: de oud-notaris). De oud-notaris betaalde de notarissen voor hun bemiddeling een maandelijkse vergoeding van € 500,00.
3.3.
In verband met (onder meer) de handelwijze van de notarissen rond de oprichting van [de B.V.] en de huur van de bedrijfsruimte heeft klager, mede namens zijn onderneming [klaagster]., op 3 februari 2010 een klacht tegen beide notarissen ingediend bij de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg (verder: de kamer te Middelburg).
3.4.
Partijen zijn verwikkeld in verschillende gerechtelijke procedures; onder meer bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is door [klaagster]. een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen (onder andere) de notarissen (hierna: de civiele procedure).
3.5.
Op 26 augustus 2010 hebben de notarissen (namens hun vennootschappen) een koopovereenkomst gesloten met de weduwe van de oud-notaris met betrekking tot haar aandeel in het kantoorpand.
3.6.
Op 14 oktober 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de tuchtklacht tegen de notarissen bij de kamer te Middelburg.
3.7.
Bij beslissing van 23 december 2010 heeft de kamer te Middelburg, kort samengevat, de onderdelen van de klacht tegen [notaris B] ongegrond verklaard. De klacht tegen[notaris A] is gegrond verklaard voor zover deze betrekking had op het niet informeren over het belang van het opstellen van een aandeelhoudersovereenkomst in het kader van de omzetting van de onderneming van een v.o.f. in een B.V. Daarvoor is aan haar de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Tegen de beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.8.
Bij notariële akte van 24 december 2010 is aan (de vennootschappen van) de notarissen geleverd het deel van het kantoorpand dat aan de weduwe van de oud-notaris toebehoorde.
3.9.
Medio 2011 heeft klager vernomen dat het kantoorpand inmiddels in eigendom toebehoort aan de notarissen.

4.Het standpunt van klagers

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
1. de notarissen hebben op de zitting van 14 oktober 2010 voor de kamer te Middelburg leugenachtige verklaringen afgelegd, dan wel ten onrechte gezwegen, over de gang van zaken rond het kantoorpand;
2. [notaris B] heeft in de procedure voor de kamer te Middelburg en in de onder 3.4. bedoelde civiele procedure leugenachtige verklaringen afgelegd over zijn bemoeienis met de werkzaamheden rond de oprichting van [de B.V.];
3. de notarissen hebben in de civiele procedure een eenzijdig door de echtgenote van notaris [notaris B] opgesteld geschrift met bijlagen in het geding gebracht. Als onpartijdige notarissen hadden zij uit de aard van hun functie dit niet mogen doen;
4. de notarissen hebben door de hiervoor genoemde handelwijze in strijd met de voor hen geldende regels gehandeld, nu extra alertheid en zorgvuldigheid geboden was, omdat één van de partijen de echtgenote van [notaris B] was.

5.Het standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de notarissen wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
In eerste aanleg heeft klager zijn klacht bij de mondelinge behandeling op 18 november 2013 uitgebreid met een aantal nieuwe klachten, waarop de kamer niet heeft beslist. In zijn (aanvullende) beroepschrift heeft hij de nieuwe (onder E in zijn beroepschrift geformuleerde) klachten (het beïnvloeden van de weduwe van de oud-notaris door de notarissen dan wel [notaris B] en het bedreigen van de echtgenote van klager door [notaris B]) gehandhaafd en klaagt hij erover dat de kamer niet op de aanvullende klachten heeft beslist.
6.2.
Het hof overweegt dat de kamer klager niet ontvankelijk had moeten verklaren in zijn ter zitting in eerste aanleg geformuleerde aanvullende klachten nu dat in dat stadium van de procedure niet meer mogelijk was. In zoverre kan de beslissing van de kamer geen stand houden en zal het hof doen wat de kamer had behoren te doen.
Daar het hof op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang behandelt betekent dat dat in hoger beroep alleen in beschouwing worden genomen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest en konden worden ingesteld.
Dat betekent dat klager ook in hoger beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn aanvullende klachten.
6.3.
Het hof stelt verder vast dat de kamer geen oordeel heeft gegeven over de vraag of [klaagster]. belang heeft bij indiening van de klacht. Het hof zal dit alsnog doen. Het hof deelt het standpunt van klager dat [klaagster]. belanghebbende is bij de gedraging waarover wordt geklaagd, omdat zij als aandeelhoudster participeert in de onderneming van de echtgenote en daarmee een redelijk belang heeft bij de indiening van de klacht. [klaagster]. kan dan ook worden ontvangen in de klacht.
6.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt behandelt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang.
6.5.
Het hof is met de kamer van oordeel dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun klacht tegen de notariskantoren. Het hof verenigt zich met het oordeel dat de kamer daarover heeft gegeven.
Klachtonderdeel 1
6.6.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1 verwijst het hof naar de overwegingen van de kamer, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. In hoger beroep is niets naar voren gebracht dat tot een ander oordeel moet leiden. Klager heeft in zijn beroepschrift nog toegelicht dat deze klacht ook betrekking heeft op het liegen dan wel zwijgen door de notarissen tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2010 bij de kamer te Middelburg. Voorop wordt gesteld dat het hof niet kan vaststellen of er sprake is geweest van leugenachtige verklaringen afgelegd door de notarissen over hun relatie met het kantoorpand dan wel dat zij daarover bewust dingen hebben verzwegen. Ter zitting in hoger beroep heeft [notaris B] desgevraagd aan het hof uitgelegd dat hij met zijn opmerking “ik ben notaris; ik doe niet in stenen” tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2010 bij de kamer te Middelburg bedoelde te zeggen dat er geen sprake was van een beleggingsobject. Mede gezien deze nadere toelichting is het hof van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Klachtonderdeel 2
6.7.
Dit klachtonderdeel onderdeel richt zich tegen [notaris B]. Klager stelt in zijn beroepschrift dat hij niet klaagt over de vraag of [notaris B] zich inhoudelijk heeft bezig gehouden met de oprichting van [de B.V.] Volgens hem gaat het erom dat [notaris B] in de civiele procedure heeft verklaard dat hij door klager is gebeld voorafgaand aan de oprichting van [de B.V.] en dat hij klager heeft gewezen op het belang van een aandeelhoudersovereenkomst. Dat is anders dan tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2010 bij de kamer te Middelburg waar is overwogen dat genoegzaam is gebleken dat [notaris B] geen bemoeienis heeft gehad met de werkzaamheden rondom de oprichting van [de B.V.] Het hof overweegt als volgt. Veronderstellenderwijs aannemend dat de kamer dit klachtonderdeel verkeerd heeft begrepen, dan nog betekent dat niet dat dit klachtonderdeel gegrond is. Uit hetgeen klager heeft aangevoerd kan immers niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat [notaris B] (verwijtbaar) tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd in verschillende procedures. Uit zijn verklaring in de civiele procedure volgt niet dat hij bij de oprichting van [de B.V.] betrokken was, enkel dat hij door klager is gebeld en dat hij klager advies heeft gegeven. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 3
6.8.
Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel verwijst het hof naar de overwegingen van de kamer, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. In hoger beroep is niets naar voren gebracht dat tot een ander oordeel moet leiden. Met de kamer is het hof van oordeel dat daargelaten de vraag of de advocaat van de notarissen al dan niet de grenzen van de voor hem geldende beroeps- en gedragsregels heeft geschonden, de notarissen niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld door zich bij hun verweer in de civiele procedure te bedienen van een stuk dat door de echtgenote van [notaris B] was opgesteld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 4
6.9.
Klager verwijt de notarissen dat zij niet extra alert en zorgvuldig zijn geweest bij de oprichting van [de B.V.] vanwege het feit dat één van de partijen de echtgenote van [notaris B] is. Volgens klager hebben de notarissen hun eigen belangen laten prevaleren boven het belang van klager. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de notarissen niet extra alert dan wel zorgvuldig waren bij hun gedragingen waarover wordt geklaagd. Verder is ook niet gebleken dat het eigen belang van de notarissen dan wel hun familieleden heeft geprevaleerd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover er niet is beslist op de aanvullende klachten en opnieuw rechtdoende:
- verklaart klagers niet ontvankelijk in hun aanvullende klachten;
- bevestigt voor het overige de bestreden beslissing; en
verklaart klagers ook in hoger beroep niet-ontvankelijk in hun aanvullende klachten.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J. Blokland en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014 door de rolraadsheer.