In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van videotuners onder douanepost 8528 71 19. De belanghebbende, aangeduid als [A], had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling (UTB) van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, die een bedrag van € 17.665,74 aan douanerechten en € 3.457,24 aan omzetbelasting had opgelegd. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep werd ingesteld.
De inspecteur had de UTB opgelegd op basis van een controle na invoer, waarbij de indeling van de goederen als onjuist werd beoordeeld. De belanghebbende stelde dat de indeling onder post 8528 71 11 (0 procent douanerecht) van toepassing was, terwijl de inspecteur post 8528 71 19 (14 procent douanerecht) hanteerde. Het Hof oordeelde dat de goederen niet als elektronische assemblages voor inbouw in een automatische gegevensverwerkende machine konden worden aangemerkt, omdat zij aan de buitenzijde van een computer werden aangesloten en niet ingebouwd waren.
Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op schending van het verdedigingsbeginsel verworpen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt kenbaar te maken en dat de inspecteur op basis van de akkoordverklaring van de operations manager van de belanghebbende mocht vertrouwen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.