ECLI:NL:GHAMS:2014:4017

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
13/00213
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van videotuners onder douanepost 8528 71 19 en schending van de rechten van de verdediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van videotuners onder douanepost 8528 71 19. De belanghebbende, aangeduid als [A], had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling (UTB) van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, die een bedrag van € 17.665,74 aan douanerechten en € 3.457,24 aan omzetbelasting had opgelegd. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep werd ingesteld.

De inspecteur had de UTB opgelegd op basis van een controle na invoer, waarbij de indeling van de goederen als onjuist werd beoordeeld. De belanghebbende stelde dat de indeling onder post 8528 71 11 (0 procent douanerecht) van toepassing was, terwijl de inspecteur post 8528 71 19 (14 procent douanerecht) hanteerde. Het Hof oordeelde dat de goederen niet als elektronische assemblages voor inbouw in een automatische gegevensverwerkende machine konden worden aangemerkt, omdat zij aan de buitenzijde van een computer werden aangesloten en niet ingebouwd waren.

Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op schending van het verdedigingsbeginsel verworpen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt kenbaar te maken en dat de inspecteur op basis van de akkoordverklaring van de operations manager van de belanghebbende mocht vertrouwen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00213
25 september 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[A],te [P], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/721 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 14 maart 2011 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 17.665,74 en € 3.457,24 aan douanerechten en omzetbelasting.
1.2.Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 31 januari 2012, de UTB gehandhaafd.
1.3.Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 april 2013, aangevuld bij brief van 6 mei 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1.Eiseres heeft in de periode van 3 april 2008 tot en met 22 mei 2008 ten behoeve van [naam importeur]op eigen naam en voor eigen rekening negen aangiften ten invoer gedaan, waarbij onder andere de volgende goederen zijn aangegeven:
Videotuners van de typen:
-[type 1]en [type 2]. Deze typen hebben een usb interface, een enkele tuner en zijn geschikt voor analoge en/of digitale ontvangst (DVB-T).
[type 3]. Dit type heeft een expresscard interface, een enkele tuner en is geschikt voor analoge en digitale ontvangst (DVB-T).
De videotuners zijn op het moment van invoer aangeboden in een doosje, waarin zich ook een afstandbediening, aansluitmateriaal en een CD-rom met installatie software bevindt. De videotuner wordt met een computer verbonden door deze aan de buitenzijde van de computer in een daarvoor bestemde sleuf (exprescard) of poort (USB) te steken. De videotuners worden geschakeld tussen een computer en een tv-antenne of kabel. Nadat de bijbehorende software op de computer is geïnstalleerd maakt de videotuner het mogelijk dat op de computer tv-programma’s bekeken kunnen worden.
2.2.
Verweerder heeft over de periode 2008 tot en met juni 2009 op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek bij [naam importeur] een controle na invoer (hierna: cni) ingesteld. Deze cni heeft eveneens betrekking op de door eiseres ten behoeve van [naam importeur] aangegeven goederen (zie 2.1). Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder bij brief van 16 februari 2011 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt een utb uit te reiken. De overweging bij deze brief vermeldt onder meer het volgende:

Aanleiding van de controle
Het onderzoek is ingesteld naar aanleiding van de controleresultaten van Douane Aangiftebehandeling in samenwerking met de Helpdesk Kerngroep Elektronica. De controleresultaten hebben betrekking op de onjuiste indeling van zogenaamde externe TV-tuners. Deze onregelmatigheden hebben geleid tot fiscale correcties. [naam importeur] heeft in juli 2009 een viertal BTI aanvragen ingediend die hebben geleid tot de volgende indeling op basis van de algemene regels 1, 3b en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes:
BTI aanvraagnr.
Omschrijving artnr.
Artikelnummer
GN-code
Douanerechten
NLRTD-2009-001615
Externe televisietuner
In de vorm van een USB stick
[type 4]
8528 7119
14%
NLRTD-2009-001717
Externe televisietuner
In de vorm van een USB stick
[type 5]
8528 7119
14%
NLRTD-2009-001718
Externe televisietuner
In de vorm van een staaf
[type 6]
8528 7119
14%
NLRTD-2009-001719
Externe televisietuner
In de vorm van een USB stick
[type 6]
8528 7119
14%
In 2007 zijn er drie BTI’s afgegeven in Polen voor producten van [naam importeur]. Het gaat om de volgende BTI’s:
BTI aanvraagnr
Omschrijving artnr.
Artikelnummer
GN-code
Douanerechten
PL PL-WIT-2007-0833
Externe televisietuner
In de vorm van een USB stick
[type 7])
8528 7119
14%
PL PL-WIT-2007-0834
Externe televisietuner
In de vorm van een cardbus
[type 8])
8528 7119
14%
PL PL-WIT-2007-0835
Externe televisietuner
In de vorm van een Expresscard
[type 8])
8528 7119
14%
De opdrachtgever voor het afgeven van deze BTI’s is het Poolse bedrijf ABC DATA Sp. te Warschau. De indeling is tot stand gekomen op basis van de algemene regels 1, 3b en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes.
Uitgevoerde controle
De controle heeft zich gericht op de juiste indeling van de aangegeven goederen. Tevens zijn de leveringscondities FOB gecontroleerd. De juistheid van de bijtelling van de vracht- en verzekeringskosten in de douanewaarde zijn daarin meegenomen.
Bevindingen met betrekking tot de indeling van de goederen
De indeling van de externe tuners is, vanaf 2008 dat [naam importeur] is gestart, onjuist. Dit geldt ook voor de TV-boxen en de projectietoestellen.
De adviezen van de Kerngroep Elektronica en de afgegeven BTI’s zijn gevolgd bij het opnieuw indelen van de bovengenoemde goederen. Dit heeft geleid tot een correctie op de indeling van de eerder ten invoer aangegeven goederen.
(…)
De correcties met betrekking tot navordering en de teruggaaf zijn uitgewerkt in de bijlage van Kamino International Transport BV.
Omzetbelasting
De onderneming was in de maanden maart, april en mei 2008 nog niet in het bezit van een beschikking artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting. Hierdoor is de omzetbelasting direct bij invoer afgedragen. Door de onjuiste indeling van de ingevoerde goederen heeft dat ook consequenties voor de afdracht van de omzetbelasting. De aangiften ten invoer opgemaakt door aangevers Kamino International Logistics BV leiden daarom tot een naheffing en een ambtshalve teruggaaf van omzetbelasting. In bijlage is de verrekening van de omzetbelasting uitgewerkt per aangifte.
(…)
Conclusie
De ingevoerde goederen zijn gecorrigeerd op GN-code zoals omschreven in de BTI’s die zijn afgegeven in Polen en Nederland. Dit leidt tot een navordering en een teruggaaf van douanerechten en omzetbelasting. Daarnaast zijn de vrachtkosten gecorrigeerd en uitgewerkt in de bijlage.”
2.3.
Op 17 februari 2011 heeft de controleambtenaar het concept rapport met betrekking tot de cni met eiseres (de heer [B] en de heer [C] van [zuster belanghebbende] besproken en toegelicht. Hierbij is de brief van 16 februari 2011 aan eiseres overhandigd. Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen te reageren op het voornemen een utb uit te reiken. De operations manager van [zuster belanghebbende], de heer [C], heeft naar aanleiding van voormelde brief in een telefoongesprek met de controleambtenaar op 7 maart 2011 mede namens eiseres verklaard akkoord te gaan met de voorgestelde correcties en af te zien van een nader gesprek.
2.4.
Per brief van 11 maart 2011, door verweerder ontvangen op 14 maart 2011, is mede namens eiseres schriftelijk op voornoemde brief gereageerd, stellende dat het bedrag aan navordering onvoldoende is gemotiveerd en dat specifieke informatie over de producten ontbreekt. Ook ten aanzien van de classificatie meent eiseres dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft hoe hij tot de classificatie is gekomen. Op 11 maart 2011 (namiddag) is er tevens telefonisch contact geweest tussen gemachtigde en verweerder, waarbij gemachtigde kenbaar heeft gemaakt mede namens eiseres op te treden.
2.5.Op 11 maart 2011 (voormiddag) is de utb vastgesteld. Op 14 maart 2011 heeft verweerder de utb aan eiseres uitgereikt.
2.6.
Op 24 maart 2011 heeft verweerder op de brief van 11 maart 2011 per brief gereageerd. Verweerder spreekt hierin zijn verbazing uit met betrekking tot het standpunt van eiseres, omdat eiseres reeds akkoord zou zijn met de correctie. Tevens heeft verweerder nader toegelicht dat hij op basis van de BTI’s tot de classificatie is gekomen. In de BTI’s zijn goederen ingedeeld met dezelfde specificaties als de goederen waarvoor een correctie heeft plaats gevonden. ”
2.2.
Het Hof voegt het volgende toe:
2.2.1.
Uit bijlage drie van het controlerapport, welk rapport aan belanghebbende is verstrekt, blijkt dat de UTB voor € 17.758,72 (te weten € 4.137,56 + € 7.320,462 + € 2.174,20 + € 4.126,50) betrekking heeft op de verschuldigde douanerechten voor de goederen die onder 2.1. van de uitspraak van de rechtbank zijn vermeld. Belanghebbende heeft deze goederen aangegeven onder post 8473 30 80, ter zake waarvan 0 percent douanerecht is verschuldigd. De inspecteur stelt zich, blijkens voormelde bijlage, op het standpunt dat post 8528 71 19 van toepassing is ter zake waarvan 14 percent douanerecht is verschuldigd.
Daarnaast heeft de UTB, volgens deze bijlage, voor -/- € 92,98 betrekking op een correctie van de douanewaarde omdat belanghebbende onjuiste verzekering- en vrachtkosten heeft gecalculeerd.
In totaal is nagevorderd € 17.665, 74 aan douanerechten te weten € 17.758,72 -/- € 92,98.
2.2.2.
Blijkens dezelfde bijlage bij het controlerapport betreft de UTB, in verband met de onder 2.2.1. vermelde correcties, € 3.457,24 aan omzetbelasting.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Partijen houdt verdeeld:
- of het beginsel van de rechten van de verdediging of het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden en zo ja, of dit tot vernietiging van de UTB leidt;
- of postonderverdeling 8528 71 19 (14 percent) van toepassing is, hetgeen de inspecteur stelt, dan wel postonderverdeling 8528 71 11 (0 percent) van toepassing is, hetgeen belanghebbende stelt.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.3.
De relevante teksten voor de indeling van de goederen zijn:
Post 8525
8528 Monitors en projectietoestellen, niet uitgerust met ontvangtoestel voor televisie; ontvangtoestellen voor televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel voor radio-omroep of toestel voor het opnemen of weergeven van geluid of van beelden:
(…)
− ontvangtoestellen voor televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel voor radio-omroep of toestel voor het opnemen of weergeven van geluid of van beelden:
8528 71 − − niet ontworpen om een beeldscherm of een videoscherm te bevatten:
− − − videotuners:
8528 71 11 − − − − elektronische assemblages voor inbouw in een automatische
gegevensverwerkende machine
(…)
8528 71 19 − − − − andere .
Toelichting EG
(…)
“Zie voor de interpretatie van het begrip ‘elektronische assemblages’ de toelichting EG op onderverdeling 8443 9910 .”
(…)
Toelichting EG op onderverdeling 8443 9910
“Elektronische assemblages bestaan uit een of meer gedrukte schakelingen met elektronische geïntegreerde schakelingen van post 85.42. De assemblages kunnen ook zijn voorzien van discrete actieve elementen, discrete passieve elementen, toestellen bedoeld bij post 85.36 of andere elektrische of elektromechanische elementen, voor zover zij het karakter van elektronische assemblage niet verliezen.”

4.De overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen
“5.1.1. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat de ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van Unierecht vormt dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.
5.1.2. Dit beginsel vereist, voor zover hier van belang, dat de (potentiële) adressaat van een besluit dat zijn belang aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Deze procedurele verplichting rust op de autoriteiten van de lidstaten wanneer zij voornemens zijn dergelijke bezwarende besluiten te nemen, voor zover die besluiten binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen.
5.1.3. Eiseres voert aan dat verweerder het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden, doordat verweerder eiseres onvoldoende gelegenheid heeft gegeven te reageren op het voornemen een utb uit te reiken. Bovendien heeft verweerder niet voldaan aan zijn informatieverplichting jegens eiseres en is geen sprake van een deugdelijke besluitvorming nu verweerder de utb heeft opgelegd voordat acht is geslagen op de reactie van eiseres naar aanleiding van voormelde brief van 16 februari 2011, terwijl gemachtigde op 11 maart 2011 telefonisch aan verweerder had medegedeeld het niet eens te zijn met de voorgenomen utb.
5.1.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Verweerder voert daarvoor aan dat hij de brief van 16 februari 2011 met bijlagen, waarin hij zijn voornemen tot het opleggen van de utb kenbaar maakt, met eiseres heeft besproken en toegelicht en dat eiseres zich daarmee akkoord heeft verklaard. De utb is vervolgens op 11 maart 2011 (voormiddag) vastgesteld en op 14 maart 2011 (automatisch) verzonden. Hetgeen op 11 maart 2011 (namiddag) of daarna is gebeurd, is niet (meer) van belang bij de beoordeling of het verdedigingsbeginsel is geschonden.
5.1.5. Het bestreden besluit betreft een navordering van douanerechten en omzetbelasting gebaseerd op artikel 220 van Verordening 2913/92 van de raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). Dit besluit is aan eiseres meegedeeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 221 van het CDW en valt binnen de werkingssfeer van het recht van de Europese Unie. Tussen partijen is niet in geschil dat de utb de belangen van eiseres aanmerkelijk raakt.
5.1.6. Uit de onder 2.2 tot en met 2.6 genoemde feiten, de stukken van het geding en hetgeen ter zitting is komen vast te staan, volgt dat verweerder met zijn brief van 16 februari 2011 zijn voornemen tot het boeken achteraf van douanerechten en omzetbelasting aan eiseres heeft kenbaar gemaakt en eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om binnen 14 dagen haar reactie kenbaar te maken. Op 7 maart 2011 heeft eiseres aan verweerder medegedeeld akkoord te gaan met de voorgestelde correcties en af te zien van een nader gesprek. De utb is op 11 maart 2011 vastgesteld en op 14 maart 2011 aan eiseres uitgereikt. Ook staat vast dat gemachtigde eerst per brief van 11 maart 2011, ingekomen bij de douane op 14 maart 2011, kenbaar heeft gemaakt ook de belangen van eiseres te behartigen en heeft hij opmerkingen ingediend naar aanleiding van de voormelde brief van 16 februari 2011. Op 11 maart 2011 is hieromtrent telefonisch contact geweest tussen gemachtigde en verweerder.
5.1.7. Uit hetgeen onder 5.1.6 is overwogen volgt dat verweerder eiseres in staat heeft gesteld naar behoren haar standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop verweerder zijn besluit wilde baseren. Verweerder heeft in de bijlagen bij de brief van 16 februari 2011 verwezen naar de onder 2.2 vermelde BTI’s en daarbij gesteld dat de betreffende goederen soortgelijk zijn en daarom de utb zal worden opgelegd. Hiermee is eiseres voldoende geïnformeerd omtrent de beweegredenen van verweerder om een utb op te leggen. In het bij de brief gevoegde overzicht zijn de aangiften specifiek genoemd, waaruit eiseres kan afleiden welke goederen het betreft en welke bedragen in het geding zijn, zodat zij het verschuldigde bedrag aan douanerechten en omzetbelasting kan controleren. Nu operations manager [C], namens eiseres klaarblijkelijk expliciet en zonder voorbehoud heeft verklaard akkoord te gaan met de voorgestelde correcties en af te zien van een nader gesprek, mocht verweerder ervan uitgaan dat eiseres geen verder gebruik wilde maken van haar recht op verdediging. De rechtbank leidt hieruit eveneens af dat eiseres zich voldoende geïnformeerd heeft geacht. Weliswaar heeft gemachtigde per brief van 11 maart 2011 alsnog opmerkingen gemaakt ten aanzien van het voornemen tot navordering, doch dit is eerst geschied nadat de termijn waarbinnen eiseres kon reageren was verlopen en nadat eiseres haar standpunt reeds aan verweerder had kenbaar gemaakt. In het licht van de verklaring van van eiseres, bij monde van de heer [C], dat zij akkoord was met de voorgestelde correcties, kan de douane thans niet worden tegengeworpen dat zij een nadere reactie van eiseres niet heeft afgewacht, ook al omdat de termijn hiervoor was verlopen. Gesteld noch gebleken is immers dat ten aanzien van eiseres een verlenging van de reactietermijn is gegund. Verweerder is niet verplicht eiseres nogmaals gelegenheid te bieden te reageren op zijn voornemen. De telefonische mededeling van gemachtigde op 11 maart 2011 doet hieraan niet af. Dat verweerder ten tijde van het verzenden van de utb geen inhoudelijke reactie heeft gegeven naar aanleiding van de nadien gemaakte opmerkingen van eiseres kan verweerder daarom niet worden tegengeworpen en komt, gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, voor rekening van eiseres.
5.1.8. Verweerder heeft bij het opstellen van de utb rekening gehouden met de bevindingen naar aanleiding van de cni en alle relevante gegevens die ten grondslag liggen aan de utb aan eiseres verstrekt. De utb voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6, derde lid, van het CDW.
5.1.9. Gelet op voormelde omstandigheden kan het beroep van eiseres op schending van het verdedigingsbeginsel als ook het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel niet slagen.
5.2.1. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven.
De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.
5.2.2. Ingevolge de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken.
5.2.3. Uit de onder 2.1 genoemde objectieve kenmerken en eigenschappen van de goederen blijkt dat de goederen aan de buitenzijde van een computer in een daarvoor bestemde sleuf of poort moeten worden gestoken. Gelet op de bewoordingen van post 8528, met onderverdeling 71 11, waar gesproken wordt van “videotuners: elektronische assemblages voor inbouw in een automatische gegevensverwerkende machine”, kunnen de onderhavige goederen niet onder deze GN-code worden ingedeeld, aangezien zij, gelet op de onder 4 opgenomen toelichting, niet kunnen worden aangemerkt als elektronische assemblages en zij bovendien niet worden ingebouwd. Hetgeen eiseres over laatstgenoemd vereiste heeft aangevoerd met betrekking tot de teksten van de verschillende taalversies over het woord inbouw brengt de rechtbank niet tot een andere opvatting. Uit de verschillende taalversies volgt niet dat bij goederen die aan de buitenzijde van een computer worden aangesloten, ook sprake is van inbouw. Bij de onderhavige goederen is geen sprake van inbouw. De goederen zijn andere videotuners als bedoeld onder GN-code 8528 71 19. Het gelijk is aan verweerder. 5.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard”.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Schending van het verdedigingsbeginsel
5.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé), EU:C:2008:746 volgt dat ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt dat ook van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen. Dit beginsel vereist, voor zover hier van belang, dat de (potentiële) adressaat van een besluit dat zijn belang aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren.
5.2.
Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat zij niet naar behoren in staat is gesteld haar standpunt inzake de voorgenomen UTB kenbaar te maken en dat dientengevolge de UTB dient te worden vernietigd, geldt het volgende.
5.3.
Vaststaat dat belanghebbende bij brief van 16 februari 2011 in de gelegenheid is gesteld te reageren op het voornemen van de inspecteur een UTB uit te reiken. Op 7 maart 2011 heeft [C], de operations manager van [zuster belanghebbende], namens belanghebbende, aldus is tussen partijen niet in geschil, naar aanleiding van deze brief meegedeeld akkoord te gaan met de correcties en af te zien van een nader gesprek. In zoverre is belanghebbende derhalve tijdig in staat gesteld haar standpunt met betrekking tot de voorgenomen UTB kenbaar te maken.
5.4.
Indien belanghebbende bedoelt te stellen dat de inspecteur de akkoordverklaring van [C] ter zijde dient te stellen omdat de importeur [naam importeur], twijfels had omtrent de navordering, geldt dat dit niet van de inspecteur kan en mag worden verlangd. De inspecteur mag vertrouwen op de verklaring die namens belanghebbende is gedaan.
5.5.
Indien belanghebbende bedoelt te stellen dat zij is geschaad door de akkoordverklaring van [C], geldt dat deze schade geen verband houdt met enige schending van het verdedigingsbeginsel door de douaneautoriteiten. Dat belanghebbende achteraf bezien anders had willen reageren, brengt niet mee dat het verdedigingsbeginsel is geschonden.
5.6.
Volledigheidshalve overweegt het Hof dat de omstandigheid dat de UTB belanghebbende, nadat zij wilde terugkomen op haar akkoordverklaring, op 11 maart 2011 nog niet had bereikt, niet tot een ander oordeel leidt. Belanghebbende is immers in de gelegenheid gesteld te reageren. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat eerst na het verlopen van de daartoe gestelde (redelijke) termijn, en, zo acht het Hof door de inspecteur geloofwaardig en onvoldoende weersproken gesteld, vóórdat de inspecteur kennis had genomen van het bezwaar van de gemachtigde, is de UTB opgemaakt. Het Hof acht in dit verband ook aannemelijk de stelling van de inspecteur dat een eenmaal in het geautomatiseerde systeem ingevoerde UTB, in beginsel niet meer kan worden geredresseerd.
5.7.
Het Hof is het voorts voor wat betreft dit geschilpunt eens met het oordeel van de rechtbank en maakt de dienaangaande gebruikte over
wegingen tot de zijne.
Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel
5.8.
Belanghebbende voert aan dat de inspecteur nimmer heeft “gesubstantieerd” op welke wijze hij tot de berekening en bepaling van het na te vorderen bedrag komt. Het Hof overweegt in dit verband dat uit de bijlage bij het controlerapport (zie 2.2.1. e.v.) op vrij eenvoudige en eenduidige wijze is af te leiden hoe de na te vorderen bedragen zijn bepaald.
5.9.
Ook wat dit geschilpunt betreft is het Hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof neemt deze beslissing over en maakt de dienaangaande gebruikte overwegingen tot de zijne.
Indeling
5.10.
Partijen verschillen van mening of de onder 2.1. vermelde aansluitmogelijkheden, te weten via een USB ingang of via een daarvoor bestemde opening (card slot), meebrengen dat sprake is van “inbouw” in een automatisch gegevens verwerkende machine zoals bedoeld in post 8528 71 11.
5.11.
Het Hof is van oordeel dat deze aansluitmogelijkheden wezenlijk verschillen van hetgeen in dit verband moet worden verstaan onder inbouwen. Met de inspecteur is het Hof van oordeel dat van doorslaggevend belang is dat de producten op ieder moment, zonder enige moeite en zonder dat enige technische kennis of handeling is vereist, kunnen worden aangekoppeld dan wel losgekoppeld. De behuizing van het product biedt bescherming tijdens het (wisselende) gebruik en transport. Het Hof concludeert dat de producten niet worden ingebouwd in een computer maar worden aangesloten op een computer, zodat van indeling in postonderverdeling 8528 71 11 geen sprake is. Alsdan is naar ’s Hofs oordeel postonderverdeling 8528 71 19 van toepassing.
5.12.
De andere taalversies van post 8528 71 11 leiden niet tot een andere conclusie.
Slotsom
5.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, C.J. Hummel en J.T. Sanders, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 25 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.