Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
(zaaknummer rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht 608906)
en 61 anderen, van wie de namen en woonplaatsen zijn vermeld in de dagvaarding in hoger beroep,
advocaat: mr. H. de Graaf,
hierna: ASR,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het verdere verloop blijkt uit:
- het schriftelijk pleidooi van appellanten van 30 juli 2013, tevens inhoudende een reactie op het schriftelijk pleidooi van ASR;
- het schriftelijk pleidooi tevens houdende akte bewijsaanbod van 30 juli 2013 van ASR;
- een schriftelijke reactie van 30 juli 2013 van ASR op het schriftelijk pleidooi van appellanten.
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“4.23 Het hof heeft hiervoor overwogen dat op grond van de tot 1 juni 2004 geldende CAO’s alleen de werknemers van ASR en niet de postactieven aanspraak konden maken op een bijdrage in de premie voor de ziektekostenverzekering.In de eerdergenoemde Personeelshandboeken waren steeds aparte bepalingen gewijd aan de postactieven, die deels dezelfde inhoud hadden als de voor de werknemers geldende bepalingen (Personeelshandboek 1991 en 1997), maar die deels ook afweken van de regelingen die voor werknemers golden (Personeelshandboeken van 1999 en 2002).Het enkele feit dat ASR in haar eerdergenoemde brieven aan postactieven van 16 september 1998, 20 november 2003, 21 april 2004, 4 juni 2004 en 18 november 2004 heeft verwezen naar “een werkgeversbijdrage”, “de actieve werknemers” of “de CAO” is onvoldoende om de door ASR gestelde koppeling aan de in de CAO geldende regeling voor werknemers aan te nemen. Het betreft hier een - eenzijdige - van ASR afkomstige weergave van haar standpunt, ten aanzien waarvan gesteld noch gebleken is dat appellanten dit hebben onderschreven. Dit betekent dat niet van de door ASR gestelde koppeling kan worden uitgegaan. De omstandigheid dat ASR haar werknemers en de postactieven gelijk wilde behandelen in die zin dat zij ook aan postactieven een bijdrage in de ziektekostenverzekering heeft toegekend, betekent evenmin dat de door ASR gestelde koppeling aan de CAO vanzelfsprekend is. Het hof acht aannemelijk dat met deze gelijke behandeling vooral werd beoogd er voor te zorgen dat werknemers na hun pensionering een nagenoeg gelijk inkomen zouden ontvangen als vóór hun pensionering. Bij het voorgaande neemt het hof mede in aanmerking de verstrekkende consequentie die ASR aan deze koppeling verbindt, te weten het automatisch (cursivering door het hof) vervallen van de bijdrage voor de postactieven in het geval deze voor werknemers komt te vervallen. Het hof verwijst naar hetgeen hierna wordt overwogen.4.24 Ook indien het hof veronderstellenderwijze ervan zou uitgaan dat de door ASR gestelde koppeling heeft bestaan, staat onder andere hetgeen in de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (hierna:WCAO) is bepaald er naar het oordeel van het hof aan in de weg dat ASR de in de CAO’s juni 2004 vermelde afschaffing van de bijdrage in de premie voor de ziektekostenverzekering kan inroepen jegens (de hierna te vermelden) appellanten.
“Onderdeel III van het middel betoogt onder meer dat de onvoorwaardelijke aanspraak op indexatie niet meer kan worden gewijzigd na het einde van de arbeidsovereenkomst omdat de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer dan is “uitgewerkt”. Volgens het onderdeel heeft het hof zijn oordeel ten onrechte gericht op het einde van de pensioenovereenkomst in plaats van op het einde van de arbeidsovereenkomst. Het onderdeel faalt in zoverre. Indien sprake is van pensioenaanspraken, brengt het einde van de arbeidsovereenkomst nog niet mee dat de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen als “uitgewerkt” moet worden aangemerkt. In dat geval wordt die rechtsverhouding, zij het met gewijzigde hoedanigheid van partijen, voortgezet in de pensioenovereenkomst. Nu het in dit geding erom gaat wat in de aldus voortgezette rechtsverhouding geldt, valt niet in te zien waarom de enkele omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zou moeten meebrengen dat de aanspraak op indexatie in de pensioenfase onaantastbaar zou zijn.”