ECLI:NL:GHAMS:2014:3969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.115.508-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomst en vernietiging door echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, dat op 10 augustus 2011 is gewezen. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van een leaseovereenkomst gevorderd, die door zijn echtgenote ongeldig is verklaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard op het moment dat de echtgenote van [appellant] de vernietigingsverklaring heeft uitgebracht. Dit oordeel is door [appellant] bestreden in hoger beroep.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen. De procedure betreft een leaseovereenkomst tussen [appellant] en Dexia, waarbij de echtgenote van [appellant] zich beroept op de nietigheid van de overeenkomst. Dexia heeft zich op verjaring beroepen, wat door het hof verder wordt onderzocht. Het hof overweegt dat de leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van koop op afbetaling, waarbij de echtgenote van [appellant] het recht heeft om de overeenkomst te vernietigen, omdat zij geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.

Het hof heeft [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zijn echtgenote meer dan drie jaar voordat zij de overeenkomst heeft vernietigd, bekend was met het bestaan van de leaseovereenkomst. Het hof heeft een getuigenverhoor bepaald op 9 december 2014, waarbij de advocaat van [appellant] moet nagaan of alle betrokkenen op die datum kunnen verschijnen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat het tegenbewijs is geleverd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.115.508/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1110417 DX EXPL 09-658
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 september 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 9 november 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 10 augustus 2011, gewezen tussen hem als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van [appellant];
- akte van Dexia, met productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zal verklaren voor recht dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door hem onder deze overeenkomst aan haar is betaald, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op een door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomst waarvan de echtgenote van [appellant] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [appellant] tot vernietiging daarvan.
3.3
De kantonrechter heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, geoordeeld dat de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst was verjaard op het moment dat de echtgenote van [appellant] de vernietigingsverklaring heeft uitgebracht. Op die grond is de primaire vordering van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met zijn grieven.
3.4
Het hof overweegt als volgt. De leaseovereenkomst moeten worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [appellant] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.5
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd.
3.6
De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Dexia heeft in dat verband aangevoerd dat de maandelijkse betalingen aan Dexia voor de leaseovereenkomst van een en/of rekening op naam van [appellant] en zijn echtgenote zijn gedaan. Deze omstandigheid rechtvaardigt het oordeel dat Dexia voorshands in het bewijs is geslaagd dat de echtgenote van [appellant] eerder dan drie jaren vóór de vernietiging wetenschap heeft gehad van de leaseovereenkomst. Het is vervolgens aan [appellant] om (overeenkomstig zijn aanbod) tegenbewijs te leveren van deze bekendheid. Het hof zal hem hiertoe gelegenheid geven zoals hierna onder 4 is vermeld.
3.7
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zijn echtgenote meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend is geworden;
bepaalt dat als [appellant] dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. W.J. van den Bergh, die daartoe zitting zal houden op in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam, op dinsdag 9 december 2014 om 9.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellant] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op 30 september 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 december 2014 tot 1 februari 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 september 2014.