ECLI:NL:GHAMS:2014:3956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.131.994-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypothecaire geldlening en vervroegde aflossing: geschil over boetebeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant, een advocaat, en ING Bank N.V. over de vervroegde aflossing van een hypothecaire geldlening. De appellant heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin zijn vorderingen werden afgewezen. De appellant had zijn huis verkocht en ING had aanspraak gemaakt op een boete van € 14.910,- wegens vervroegde aflossing. De appellant betwistte de geldigheid van het boetebeding en stelde dat hij dit niet had aanvaard. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat ING niet gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat de appellant het boetebeding had aanvaard. Het hof heeft ING in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren dat de appellant het beding heeft aanvaard tijdens een gesprek met een medewerkster van ING. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.131.994/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 1374137 HA EXPL 12-1174
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 september 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.I. Veldhuis-Lampe te [woonplaats],
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Atema te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 18 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 27 maart 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 juli 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. Veldhuis-Lampe voornoemd en ING door mr. Atema voornoemd. Verder heeft [appellant] zelf gepleit. [appellant] en mr. Atema hebben pleitnotities overgelegd, waarbij bij die van [appellant] een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening is gevoegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vorderingen zal toewijzen met veroordeling van ING in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 t/m 1.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 en grief 2 richten zich tegen door de kantonrechter weergegeven feiten. Nu het hof bij de vaststelling van de feiten rekening houdt met hetgeen partijen in het kader van grief 1 en grief 2 hebben aangevoerd behoeven deze grieven verder geen afzonderlijke bespreking. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
[appellant] is sinds 1983 advocaat en drijft met een collega een advocatenkantoor onder de naam [X] te [woonplaats].
2.3.
[appellant] was woonachtig in een hem in eigendom toebehorend huis in [woonplaats]. In het voorjaar 2008 kocht [appellant] een huis in [woonplaats] voor een bedrag van € 475.000,-. Het huis in [woonplaats] stond toen al enige tijd te koop. Ter financiering van deze aankoopsom heeft [appellant] zich tot ING gewend.
2.4.
Op 9 juli 2008 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en
[Y], een medewerkster van ING. In dit gesprek is de financiële positie van [appellant] geïnventariseerd en zijn de verschillende mogelijkheden ten aanzien van een hypothecaire geldlening met hem besproken. Naar aanleiding van dit gesprek is het formulier Inventarisatie Financiële Positie, gedateerd 1 augustus 2008, door ING opgesteld. Daarin is vermeld, voor zover van belang:
1.9 Motivering Rentevaste periode(s), incl. eventuele renteopties
Relatie kiest voor afzien van dag/verhuisrente. Hij wil een langere RVP. De 9-jaars rente is net 0,1% lager dan de 10-jaars rente, dus hij kiest voor een RVP van 9 jaar en een bijbehorend rentepercentage van 6,1%.”
2.5.
ING verstrekt aan [appellant] een offerte, gedateerd 22 juli 2008, voor een aflossingsvrije hypothecaire geldlening ten bedrage van € 497.000,-. De offerte vermeldt op pagina 5 en 6, onder meer het volgende:
“Geen dagrente :
U verkrijgt voor de eerste rentevaste periode een korting ter grootte van 0,25%. De rente zoals in deze offerte genoemd voor de leningdelen waar de korting betrekking op heeft, wordt niet meer aangepast en is dus de definitieve rente voor de eerste rentevaste periode. (…)
Vergoeding bij verkoop
onderpand :
U verkrijgt voor de eerste rentevaste periode een korting ter grootte van 0,15%. (…)
In afwijking van wat is bepaald in artikel 8 lid 4 sub b Algemene Bepalingen van geldlening (vergoeding bij aflossing), geldt dat in geval van vervroegde aflossing van de hypothecaire financiering als gevolg van verkoop van het onderpand, de gelegenheid zal worden geboden een nieuwe hypothecaire financiering aan te gaan voor een bedrag gelijk aan de gedane aflossing en tegen dezelfde rentecondities als de hypothecaire financiering die voortijdig wordt afgelost (‘meeneemregeling’), mits deze nieuwe hypothecaire financiering krachtens het op dat moment geldende acceptatiebeleid van ING Bank verstrekt kan worden.
Indien deze verstrekking niet verantwoord blijkt of indien niet binnen zes maanden gebruik wordt gemaakt van deze meeneemregeling, zal een vergoeding, gelijk aan de netto contante waarde vergoeding voor vervroegde aflossing (met een maximum van 3% over het af te lossen bedrag) in rekening worden gebracht. (…)
Het hiervoor bepaalde is van toepassing indien de hiervoor omschreven vervroegde aflossing van de hypothecaire financiering plaatsvindt tijdens een rentevasteperiode waarin u uw recht om vergoedingsvrij af te lossen heeft opgegeven tegen verkrijging van een rentekorting.(…)”
Deze offerte en de Inventarisatie Financiële Positie zijn op 1 augustus 2008 door [appellant] en ING ondertekend.
2.6.
Op 15 november 2011 heeft [appellant] het huis in [woonplaats] verkocht voor een bedrag van € 610.000,-. Daarbij is overeengekomen dat het huis op 1 juni 2012 overgedragen zal worden.
2.7.
Bij brief van 2 mei 2012 heeft ING aan de transporterend notaris te kennen gegeven aanspraak te maken op een boete van € 14.910,- wegens vervroegde aflossing van de hypothecaire geldlening door [appellant]. De notaris heeft dit bedrag als onderdeel van de aflossing van de financiering naar ING overgemaakt. Het huis te [woonplaats] is op 1 juni 2012 geleverd.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd
dat voor recht wordt verklaard dat het boetebeding nietig, althans onverbindend is, althans het beding wordt vernietigd, althans dat wordt bepaald dat het beroep erop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
dat ING wordt veroordeeld om de in rekening gebrachte geldboete ad € 14.910,- en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.099,68 (terug) te betalen, beide met rente en
dat ING wordt veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2.
Het hof zal de 24 grieven niet afzonderlijk behandelen; mede in aanmerking genomen dat [appellant] zijn standpunten zoals ingenomen in de eerste aanleg handhaaft lenen zij zich voor gezamenlijke bespreking. Primair is [appellant] van mening dat de boeterente niet is overeengekomen tussen partijen. Hij stelt daartoe, kort samengevat, dat hierover geen wilsovereenstemming tussen partijen bestond, dat hij op basis van de gewisselde stukken redelijkerwijs niet heeft begrepen en evenmin heeft kunnen begrijpen dat hij afzag van boetevrij aflossen bij verkoop van het onderpand voor het einde van de looptijd van de hypothecaire geldlening en dat de intrinsieke onduidelijkheid van de door ING gehanteerde standaardbepalingen in het nadeel van ING dient te worden uitgelegd.
3.3.
ING werpt tegen de primair aangevoerde grondslag, kort samengevat, op dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [appellant] de strekking van het beding inzake de verhuisrente begreep. Zij beroept zich hierbij op de volgende feiten en omstandigheden. De verschillende keuzemogelijkheden zijn blijkens de Inventarisatie Financiële Positie expliciet met [appellant] besproken, [appellant] had al eerder een hypothecaire geldleningsovereenkomst gesloten met betrekking tot zijn huis te [woonplaats] en daarnaast in het kader van beleggingen, hij is al bijna 30 jaar advocaat, met onder meer als specialisatie overeenkomsten die betrekking hebben op onroerende zaken en een vergoeding bij vervroegd aflossen is niet ongebruikelijk of onredelijk, hetgeen een feit van algemene bekendheid voor consumenten is.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. ING heeft de boete van € 14.910,- wegens vervroegde aflossing van de hypothecaire geldlening door [appellant] gebaseerd op het beding in de offerte onder de kop “Vergoeding bij verkoop onderpand” in de door beide partijen ondertekende offerte (zie 2.5). Dit beding houdt in dat een korting van 0,15% op de rente wordt verstrekt, waar tegenover een verschuldigde vergoeding van maximum 3% over het af te lossen bedrag staat bij vervroegde aflossing van de hypothecaire financiering als gevolg van verkoop van het onderpand indien een bedrag gelijk aan die aflossing tegen dezelfde rentecondities niet als nieuwe hypothecaire financiering kan worden verstrekt. [appellant] stelt primair dat hij dit beding niet heeft aanvaard. ING stelt hiertegenover dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [appellant] dit beding wel heeft aanvaard. In dit verband is het volgende van belang.
De tekst is niet zodanig duidelijk dat ING aan de enkele ondertekening van de offerte door [appellant] reeds het gestelde gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen, mede in aanmerking genomen dat namens de bank tijdens de comparitie na antwoord is verklaard dat de tekst in de offerte over de rentekorting en de gevolgen daarvan duidelijker had kunnen zijn. Voor het door ING ingeroepen gewekte vertrouwen is dus nodig, dat zij ervan mocht uitgaan dat die keuze is gemaakt. In het beding is opgenomen dat het van toepassing is “indien” de vervroegde aflossing plaatsvindt tijdens een rentevasteperiode waarin het recht om vergoedingsvrij af te lossen is “opgegeven” tegen verkrijging van rentekorting. Deze tekst duidt erop dat nog een extra handeling van [appellant] is vereist, namelijk de keuze maken tussen het al dan niet opgeven van het recht om vergoedingsvrij af te lossen tegen verkrijging van rentekorting. Die keuze heeft ING niet kunnen afleiden uit de Inventarisatie Financiële Positie. Hierin is vermeld dat [appellant] kiest voor afzien van “dag/verhuisrente”, maar in dat stuk is niet omschreven wat de betekenis is van “dag/verhuisrente”. Ook een beroep op de offerte kan ING hier niet baten. [appellant] heeft weliswaar beide stukken op
1 augustus 2008 ondertekend en deze dienen dan ook in onderling verband en samenhang te worden beschouwd, maar in de offerte komt enkel het begrip “dagrente” voor en niet het begrip “verhuisrente”. Ook het volgens ING tijdens het gesprek op
9 juli 2008 getoonde overzicht hypotheektarieven (productie 1 bij conclusie van antwoord) kan ING niet baten. Daarin is vermeld “Afzien van Verhuisrente (korting 0,1)”, maar het bevat geen omschrijving van het begrip “verhuisrente” en bovendien kan het enkel tonen van dit stuk niet leiden tot het gestelde gerechtvaardigd vertrouwen bij ING, nog daargelaten dat [appellant] betwist dat dit stuk hem toen is getoond.
ING heeft zich verder nog beroepen op haar hypotheken wegwijzer (productie 2 bij conclusie van antwoord), het Europees gestandaardiseerd informatieblad (productie 5 bij dagvaarding en de algemene bankvoorwaarden 2009 (productie 3 bij conclusie van antwoord). De beide eerstgenoemde stukken zijn enkel informatief van aard en zeggen niets over de keuze die [appellant] destijds zou hebben gemaakt. Het laatstgenoemd stuk bevat bepalingen die van toepassing zijn op een reeds gesloten overeenkomst. Op deze stukken kan het gestelde vertrouwen van ING dan ook niet worden gestoeld.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de stukken waarop ING zich beroept niet tot de conclusie leiden dat ING in redelijkheid heeft mogen aannemen dat [appellant] het onderhavige beding heeft aanvaard. Dat [appellant] advocaat is, die zich onder meer bezig houdt met contractenrecht op het rechtsgebied betreffende onroerende zaken maakt dit niet anders. Ook de stelling dat het berekenen van een vergoeding wegens vervroegd aflossen gebruikelijk is, kan ING niet baten. In casu gaat het erom of [appellant] het verschuldigd zijn van een dergelijke vergoeding geaccepteerd heeft in ruil voor rentekorting. Dat de mogelijkheid van een dergelijke vergoeding een feit van algemene bekendheid zou zijn speelt daarbij geen rol. Verder valt niet in te zien zonder nadere toelichting, die ontbreekt, dat de aankoop door [appellant] van zijn huis te [woonplaats] en/of zijn vermeende investeringen in onroerende zaken kan/kunnen bijdragen aan het gestelde vertrouwen van ING.
Nu ING zich beroept op de rechtgevolgen van de aanvaarding van het gestelde beding, zal zij overeenkomstig haar aanbod in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat [appellant] tijdens het gesprek op 9 juli 2008 met [Y], medewerkster van ING, het onderhavige beding heeft aanvaard, althans dat ING op grond van zijn verklaringen en gedragingen tijdens dat gesprek daarop gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen. ING stelt immers dat de Inventarisatie Financiële Positie, waarin is opgenomen dat [appellant] kiest voor afzien van “dag/verhuisrente”, een getrouwe weergave van die bespreking bevat.
3.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
stelt ING in de gelegenheid te bewijzen dat [appellant] tijdens het gesprek op 9 juli 2008 met [Y], medewerkster van ING, het beding “Vergoeding bij verkoop onderpand” heeft aanvaard, althans feiten en omstandigheden waaruit volgt dat ING op grond van zijn verklaringen en gedragingen tijdens dat gesprek daarop gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen;
bepaalt dat als ING dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. J.W.M. Tromp, die daartoe zitting zal houden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 oktober 2014 voor opgave door de advocaat van ING van verhinderdata aan beide zijden (ook die van getuigen) in de periode november 2014 tot en met februari 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 september 2014.