In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellanten om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.J. van Velzen, hebben in hoger beroep de afwijzing van de rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2014 betwist. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden aan de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten (SNCU) en de belastingdienst. De appellanten hebben echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan, onder andere door het onjuiste advies van hun voormalige boekhouder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten erop mochten vertrouwen dat hun boekhouder de juiste cao zou toepassen en dat zij na het ontdekken van de fout snel een nieuwe boekhouder hebben ingeschakeld. Het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn voor verwijtbaarheid aan de zijde van de appellanten met betrekking tot de schulden aan de SNCU en de belastingdienst, maar dat de CJIB-schuld van € 1.177,-- niet te goeder trouw is ontstaan. Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om hun CJIB-schuld te verlagen tot onder de € 500,-- en om duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van de belastingschuld. De zaak is aangehouden tot 6 november 2014 om de appellanten in staat te stellen aan deze voorwaarden te voldoen.