ECLI:NL:GHAMS:2014:3950

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.154.190-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na betwisting van te goeder trouw ontstaan schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellanten om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.J. van Velzen, hebben in hoger beroep de afwijzing van de rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2014 betwist. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden aan de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten (SNCU) en de belastingdienst. De appellanten hebben echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan, onder andere door het onjuiste advies van hun voormalige boekhouder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten erop mochten vertrouwen dat hun boekhouder de juiste cao zou toepassen en dat zij na het ontdekken van de fout snel een nieuwe boekhouder hebben ingeschakeld. Het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn voor verwijtbaarheid aan de zijde van de appellanten met betrekking tot de schulden aan de SNCU en de belastingdienst, maar dat de CJIB-schuld van € 1.177,-- niet te goeder trouw is ontstaan. Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om hun CJIB-schuld te verlagen tot onder de € 500,-- en om duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van de belastingschuld. De zaak is aangehouden tot 6 november 2014 om de appellanten in staat te stellen aan deze voorwaarden te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.154.190/ 01
rekestnummers rechtbank Noord-Holland : C/14/155122 / FT EA 14/590 en
C/14/155123 / FT EA 14/591
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 september 2014
in de zaak van
[appellant sub 1] en
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat:
mr. R.J. van Velzente Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Verzoekers worden hierna [appellanten] genoemd dan wel ieder afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellante sub 2].
[appellanten] zijn bij per fax op 15 augustus 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2014, waarbij het verzoek van [appellanten] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van 16 september 2014. Bij die behandeling zijn [appellanten] verschenen, bijgestaan door mr. Van Velzen die het verzoekschrift heeft toegelicht. Voorts is als tolk, mevrouw[K.] verschenen en de (huidige) boekhouder van [appellanten], de heer [L.].
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [appellanten] op 8 september 2014 nader overgelegde stukken. [appellanten] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellanten] hebben in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe hebben [appellanten] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd.
2.2
[appellanten] betwisten dat zij ten aanzien van het laten ontstaan van hun schuld aan de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten (SNCU) en aan de belastingdienst als niet te goeder trouw behoren te worden aangemerkt, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. Voor de vaststelling en uitbetaling van de salarissen van hun uitzendkrachten hebben [appellanten] een boekhouder/adviseur in de arm genomen, die hen onjuist blijkt te hebben geadviseerd ten aanzien van het toepassen van de juiste cao. Nadat dit vast kwam te staan, hebben [appellanten] zich tot een andere boekhouder gewend en de oude boekhouder/adviseur aansprakelijk gesteld voor de door hen als gevolg van zijn fout geleden schade. [appellanten] erkennen dat het inschakelen van deze adviseur hen niet ontslaat van hun verplichtingen jegens hun werknemers/uitzendkrachten en de SNCU als toeziend orgaan op juiste naleving van de cao. Iets anders is of hen – nu er een fout gemaakt blijkt te zijn – hiervan een zodanig verwijt treft dat zij niet te goeder trouw dienen te worden geacht ten aanzien van het ontstaan van de schulden. Dit is volgens [appellant sub 1] niet het geval; zij hebben hun verplichtingen willen naleven, maar zijn door hun adviseur op het verkeerde been gezet.
2.3
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Gelet op de stukken en de door [appellanten] ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting komt het hof tot het oordeel dat [appellanten] daarin in beginsel zijn geslaagd.
2.4
[appellanten] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de schuld aan SNCU ter grootte van € 19.387,-- is ontstaan doordat hun voormalige boekhouder bij de uitbetaling van de uitzendkrachten niet de juiste cao (voor pluimveeverwerkende industrie) heeft toegepast. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking. [appellanten] hebben, omdat zij dit in de samenwerkingsovereenkomst tussen hen en hun oude boekhouder hadden bedongen, erop mogen vertrouwen dat de boekhouder zou toezien op de naleving van de cao. Voorts is gebleken dat [appellanten] - nadat is komen vast te staan dat de boekhouder dit heeft nagelaten - spoedig (1 januari 2012) een nieuwe boekhouder in de arm hebben genomen om alles weer te herstellen. Bovendien heeft de SNCU de schuld niet als een fraudevordering beschouwd en is akkoord gegaan met een minnelijke regeling. Ten slotte acht het hof het positief dat [appellanten] beiden weer aan het werk zijn om hun schuldeisers te kunnen voldoen.
Ook ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst, voor zover deze is ontstaan door de verplichting tot nabetaling van achterstallig loon op grond van de cao, kan niet worden gesteld dat deze te kwader trouw is ontstaan of onbetaald is gebleven. Ter zitting in hoger beroep hebben [appellanten] voldoende aannemelijk gemaakt dat er een direkt causaal verband bestaat tussen het nalaten van de voormalige boekhouder om aan zijn contractuele verplichtingen te voldoen en het ontstaan van deze schuld. Evenwel, bestaat er bij het hof nog onduidelijkheid over de exacte hoogte van deze schuld en de vraag of deze mogelijk mede op andere grond(en) is ontstaan. Het is aan [appellanten] hierover nog informatie te verschaffen. Gelet op het bovenstaande is er vooralsnog geen aanwijzing dat aan de zijde van [appellanten] sprake is van verwijtbaarheid. Dit zo zijnde acht het hof het niet gerechtvaardigd dat dergelijke schulden aan de toelating van [appellanten] tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Dit kan, echter, niet worden gezegd van de CJIB-schuld ter grootte van
€ 1.177,-- per 17 juni 2014. Deze betreffen verkeersovertredingen en zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan, terwijl deze schulden gezien de hoogte - mede gelet op bijlage IV van het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, houdende landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling onder 5.4.4 - substantieel zijn.
2.5
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen hun CJIB-schuld omlaag brengen tot onder de € 500,-- én duidelijkheid te verschaffen over de hoogte en ontstaansgrond(en) van de belastingschuld.
2.6
Gelet op het bovenstaande ziet het hof aanleiding de zaak aan te houden tot
6 november 2014teneinde [appellanten] in de gelegenheid te stellen te voldoen aan het in 2.5 overwogene en dit met stukken te onderbouwen.

3.Beslissing

Het hof:
- bepaalt dat de behandeling van de zaak pro forma wordt aangehouden tot
6 november 2014met inachtneming van het hiervoor overwogene;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Kingma, mr. M.M.M. Tillema en mr. E.A.G.M. Waaijers-Kaarsgaren en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.