ECLI:NL:GHAMS:2014:3915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
23-005552-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs voor opzetheling en poging tot medeplegen van oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft zich gebogen over de feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 september 2011 en 6 oktober 2011, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich hebben voorgedaan als anderen om op frauduleuze wijze bankpassen en pincodes te bemachtigen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor poging tot medeplegen van oplichting en opzetheling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 oktober 2011 in Ouderkerk aan de Amstel een medewerkster van een postagentschap heeft bewogen tot de afgifte van een pincode door zich voor te doen als een ander. Daarnaast had de verdachte een bankpas op naam van een derde in zijn bezit, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die voorwaardelijk is, en daarnaast een taakstraf van 120 uren. De vordering van de benadeelde partij, ING Nederland, is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof het causaal verband tussen de schade en de bewezen feiten niet kon vaststellen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die in het dossier zijn opgenomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-005552-12
datum uitspraak: 15 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-670889-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - dat
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 6 oktober 2011 te Amsterdam en/of Leeuwarden en/of Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ((een) medewerk(st)er(s) van) de ING-bank en/of een postagentschap (van de ING-bank) (vestiging: [adres 2]) te bewegen tot de afgifte van een pincode behorende bij een bankpas op naam van [benadeelde 1], in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemd postagentschap is gegaan, waarvoor en/of waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- zich tegenover voornoemde (medewerk(st)er(s) van) de ING-bank en/of voornoemd postagentschap heeft/hebben voorgedaan als zijnde [benadeelde 1] en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verzocht om een nieuwe bankpas op naam van [benadeelde 1] en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verzocht om een pincode behorende bij voornoemde bankpas en/of
- ( vervolgens) het afhaalbericht voor voornoemde pincode heeft/hebben onderschept en/of
- zich (vervolgens) bij ((een) medewerk(st)er(s) van) voornoemd postagentschap heeft/hebben gelegitimeerd met een (vals) paspoort op naam van [benadeelde 1];
3
primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Amsterdam en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ((een) medewerk(st)er(s) van) de ING-bank heeft bewogen tot de afgifte van
- een bankpas op naam van [benadeelde 2], in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich tegenover (voornoemde medewerk(st)er(s) van) de ING-bank voorgedaan als zijnde [benadeelde 2] en/of
- ( vervolgens) voornoemde betaalpas aangevraagd, waardoor (voornoemde medewerk(st)er(s) van) de ING-bank werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3
subsidiair:
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 6 oktober 2011 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel en/of elders in Nederland, een bankpas op naam van [benadeelde 2] heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
en/of
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 6 oktober 2011 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel en/of elders in Nederland opzettelijk een bankpas op naam van [benadeelde 2], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als houder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie komt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair, eerste alternatief, ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 6 oktober 2011 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid een medewerkster van een postagentschap van de ING-bankvestiging: Kerkstraat 29 te Ouderkerk aan de Amstel te bewegen tot de afgifte van een pincode met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid met zijn mededaders naar voornoemd postagentschap is gegaan, waarna een mededader zich tegenover voornoemde medewerkster van voornoemd postagentschap heeft voorgedaan als [benadeelde 1] en heeft verzocht om een pincode en zich vervolgens bij een medewerkster van voornoemd postagentschap heeft gelegitimeerd met een vals paspoort op naam van [benadeelde 1];.
3
subsidiair:
hij op 6 oktober 2011 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, een bankpas op naam van
[benadeelde 2] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijs en bewijsoverwegingen

Door de raadsman is betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het onder feit 2 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman stelt dat ten laste van de verdachte slechts de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] kunnen worden gebezigd. Uit deze verklaringen blijkt niet van enig medeplegen van de verdachte. Aangezien deze verder ook niet gesteund worden door overige bewijsmiddelen dient de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging dat uit de bewijsmiddelen slechts kan volgen dat er een bankpas ten name van [benadeelde 2] is gevonden in de auto van de verdachte en niet dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat deze bankpas uit misdrijf afkomstig was. Ook ten aanzien van dit feit concludeert de verdediging tot vrijspraak.
Het hof acht het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen en steunt dit oordeel op de hierna opgenomen redengevende feiten en omstandigheden en de daarbij gegeven overwegingen, die in hun totaliteit en in onderlinge samenhang bezien ten aanzien van beide feiten worden gebruikt.
Uit de beschrijving van de camerabeelden die zich in het dossier bevindt, blijkt dat bij binnenkomst van de medeverdachte [medeverdachte 1] in de winkel en gedurende diens verblijf daar er meermalen langzaam een donkerkleurige Opel langsrijdt.
Door de getuige [getuige], die werkzaam is in de winkel, is verklaard dat het hem opviel dat rond het tijdstip waarop de medeverdachte [medeverdachte 1] de winkel binnenkwam er een zwartkleurige Opel langsreed met daarin twee jongens. Hij zag dat de jongens erg lang in de richting van de winkel keken. Gelet op deze verklaringen, onderling en in samenhang bezien, acht het hof de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] dat zij in de auto aan het wachten waren op een vriendin van medeverdachte [medeverdachte 2] ongeloofwaardig. Het hof leidt uit de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van [getuige] af dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] hun medeverdachte [medeverdachte 1] vanuit de auto observeerden.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft voorts de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] weliswaar niet individueel, maar wel samen als zijn mededaders/opdrachtgevers aangewezen.
De verdachte had een bruin schoudertasje bij zich dat later op de achterbank van de door hem bestuurde auto is aangetroffen. Daarin zaten de volgende goederen: een Fortis creditcard op naam van [persoon] en een ING betaalpas op naam van [benadeelde 2].
In het dashboardkastje van de auto van de verdachte vond de politie één lege envelop van de ING, geadresseerd aan eenzelfde postcode en huisnummer als de andere envelop, eveneens van de ING, waarin een betaalpas op naam van [benadeelde 1] werd aangetroffen.
[benadeelde 2] heeft op 1 november 2011 aangifte gedaan van oplichting doordat door onbekenden geld van zijn rekening was gehaald zonder dat hij zijn bankpas had uitgeleend of door anderen had laten gebruiken. Navraag bij de ING leerde hem dat er een nieuwe bankpas was aangevraagd, hetgeen [benadeelde 2] zelf nooit had gedaan.
Een medewerker van International Card Services te Diemen heeft de politie desgevraagd meegedeeld dat de creditcard op naam van [persoon] geblokkeerd was omdat daarmee in 2002 en 2003 fraude was gepleegd.
Het hof overweegt met betrekking tot de hiervoor genoemde aangetroffen goederen dat de eigenaar van een schoudertas en van een auto over het algemeen geacht kan worden bekend te zijn met de inhoud van die schoudertas en met de inhoud van het dashboardkastje van zijn auto, behoudens bijzondere omstandigheden. Daarvan is hier niet gebleken.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, zijn in sterke mate redengevend voor het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte als mededader bij de door [medeverdachte 1] bekende poging tot oplichting en voor heling door de verdachte van de bankpas van [benadeelde 2]. Hieruit blijkt immers dat de verdachte betrokken was bij fraude met bankpassen van derden. Het hof houdt het er daarom voor dat de verdachte wist dat de bij hem aangetroffen bankpas van [benadeelde 2] van misdrijf afkomstig was. Het hof wordt nog gesterkt in deze overtuiging door het volledig uitblijven van enige aannemelijke verklaring van de kant van de verdachte die het hof aanleiding zou kunnen geven om, tegenover de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden, aan de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde poging tot oplichting en zijn wetenschap van de criminele herkomst van de bij hem aangetroffen bankpas te twijfelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot medeplegen van oplichting.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder feit 2 en feit 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 2 en feit 3 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn mededaders geprobeerd op frauduleuze wijze een pincode bij een bankpas behorend bij een rekening van een derde te bemachtigen. Deze poging tot oplichting had onmiskenbaar het doel het wegnemen van banktegoeden en onbevoegd gebruik van de pinpas. Voorts had de verdachte een bankpas ten name van een derde bij zich waarmee eerder fraude was gepleegd.
Bankpasfraude vormt een ernstig feit dat leidt tot ontwrichting van en verlies aan vertrouwen in het betalingsverkeer. Daarbij hebben de verdachte en diens mededaders zich slechts laten leiden door hun eigen financiële belangen.
Ten gunste van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2014 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij ING Nederland

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.282,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nog daargelaten de vraag of degene die namens de ING Nederland de vordering in eerste aanleg heeft ingediend en degene die zich te dien aanzien in hoger beroep alsnog heeft gevoegd daartoe bevoegd waren – hetgeen niet uit de ingediende stukken blijkt – kan het hof het causaal verband tussen de gestelde schade en de hier bewezen geachte feiten op basis van de ingediende stukken niet vaststellen. Het verder uitzoeken van deze materie vormt, gelet op het stadium dat het strafproces thans heeft bereikt, een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans niet in haar vordering worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij ING Nederland
Verklaart de benadeelde partij ING Nederland in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. D. Radder en mr. J.G.W. Willems-Morsink, in tegenwoordigheid van
mr. A.J. Meyer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 april 2014.
Mr. Willems-Morsink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 23-005552-12
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 15 april 2014.
Tegenwoordig zijn:
mr. J.D.L. Nuis, raadsheer,
mr. D. van Nes, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. F.M. van Lenthe, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.