Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2. Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet voorziene termijn is betaald.
(ii) dat door de inspecteur eerder aan belanghebbende is uiteengezet wat de maatstaf van heffing is bij overdracht van aandelen in een onroerende-zaaklichaam als bedoeld in artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970, en
(iii) dat belanghebbende wist wat de waarde was van de onroerende zaken in [A bv], te weten € 1.960.000.
Het onder deze omstandigheden niet aan de notaris mededelen van de waarde van de onderliggende onroerende zaken en het vervolgens ‘blind’ tekenen van de aangifte, kwalificeert naar het oordeel van de inspecteur als grove schuld aan het niet betalen van de overdrachtsbelasting die belanghebbende ter zake van de verkrijging door hem op 26 november 2010 van aandelen in [A bv] verschuldigd was.
Dat ter zake van de verkrijging door belanghebbende van aandelen in [A bv] op 26 november 2010 overdrachtsbelasting diende te worden betaald is tussen partijen niet in geschil.
Hieraan verbindt het Hof als conclusie dat belanghebbende geen grove schuld kan worden verweten aan het niet betalen van een deel van de overdrachtsbelasting die hij ter zake van de verkrijging op 26 november 2010 van aandelen in [A bv] verschuldigd was.
5.Kosten
zitting rechtbank, hogerberoepschrift, zitting Hof) x € 487 (waarde per punt) x 1½ (wegingsfactor) = € 2.922.
6.Beslissing
rechtbank) en € 115 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 156 te vergoeden.