ECLI:NL:GHAMS:2014:384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
200.118.131/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop onroerend goed portefeuille van onder curatele gestelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot verkoop van de onroerend goed portefeuille van appellante [V], die onder curatele was gesteld. De curator, mr. R.R.J. Dayala, had verzocht om deze machtiging, die door de kantonrechter was verleend. Appellante [V] was in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verkoop aan de besloten vennootschappen [B.V.1] en [B.V.2] was goedgekeurd. De zaak is behandeld op 8 april 2013, waarbij verschillende partijen, waaronder de curator en de directeuren van de betrokken vennootschappen, aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [V] was onder curatele gesteld vanwege een geestelijke stoornis en had een onroerend goed portefeuille die bestond uit meerdere woningen. De bank had de financiering van deze portefeuille opgezegd, wat leidde tot de noodzaak van verkoop. De curator stelde dat er geen andere opties waren dan verkoop, gezien de dreigende executieveiling door de bank. Appellante [V] betwistte de noodzaak van de verkoop en stelde dat er alternatieven waren, waaronder een hoger bod van een andere partij.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de verkoop in het belang van [V] noodzakelijk was. De verkoopprijs was weliswaar lager dan de taxatiewaarde, maar gezien de omstandigheden en de dreigende executieveiling was de beslissing van de kantonrechter gerechtvaardigd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en wees de overige grieven van [V] af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat geen van de partijen in de kosten werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 januari 2014
Zaaknummer: 200.118.131/01
Zaaknummer eerste aanleg: 1377701 EB VERZ 12-10418
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna [V] genoemd.
1.2.
[V] is op 5 december 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 september 2012 van de rechtbank Amsterdam, Sector Kanton, met kenmerk 1377701 EB VERZ 12-10418.
1.3.
Belanghebbenden [B.V.1] en [B.V.2] (hierna gezamenlijk: [G c.s.]) hebben op 18 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende mr. R.R.J. Dayala, curator van [V] (hierna: de curator) heeft op 21 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
1.5.
[V] heeft op 1 februari en 25 maart 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
Mr. Sandberg heeft als advocaat van [G c.s.]op 28 december 2012, 5 februari, 15 en 19 maart 2013 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak is op 8 april 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- [V], bijgestaan door haar advocaat,
- de curator,
- de heer [1] en de heer [2], directeuren van de onder 1.3. vermelde besloten vennootschappen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
[V] is geboren te Paramaribo (Suriname) [in] 1953.
2.2.
Bij beschikking van 18 april 2011 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) is [V] wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld met benoeming van mr. R.R.J. Dayala tot curator. Bij beschikking van 17 januari 2012 van dit hof is voornoemde beslissing bekrachtigd.
Bij beschikking van de kantonrechter van 21 september 2012 is het verzoek van [V] tot opheffing van de curatele afgewezen. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 22 oktober 2013 bekrachtigd.
2.3.
Tot de goederen van [V] behoorden diverse woningen in [a] en [b], hierna te noemen: de onroerend goed portefeuille. Deze onroerend goed portefeuille bestond uit de woningen gelegen aan de [adres 1], [adres 2], [adres 3], [adres 4], [adres 5], [adres 6], [adres 7], [adres 8], [adres 9] en [adres 10]. De onroerend goed portefeuille werd gefinancierd door de ABN AMRO bank (hierna: de bank). Deze financiering is voor datum curatele opgezegd.
2.4.
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure naar de onderdelen a tot en met r van de bestreden beschikking, nu dit door partijen niet is betwist.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de curator om machtiging tot verkoop van de aan [V] toebehorende onroerend goed portefeuille aan [B.V.1] en [B.V.2] toegewezen.
3.2.
[V] verzoekt na aanpassing van haar oorspronkelijke verzoek, samengevat, en naar het hof begrijpt met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat [G c.s.] de onroerend goed portefeuille aan [V] terug dient te geven tegen overgave / restitutie van het door hen betaalde restant bedrag voor aankoop ten bedrage van € 650.000,- dat door de curator is ontvangen met het verzoek aan kopers om alsnog een financieringsvoorstel te honoreren, dat de eventueel door de curator ontvangen commissie voor zijn onrechtmatige daden aan kopers dient te worden gerestitueerd, met aansprakelijkheidsstelling van de curator voor de door [V] geleden schade, en te bepalen dat de curator de destijds ten onrechte niet aan hem toebehorende huren en gelden die de curator ten onrechte voor eigen gebruik verbruikte dient te restitueren.
3.3.
[G c.s.] verzoekt [V] in haar beroep niet te ontvangen althans haar dit te ontzeggen, met veroordeling van [V] in de kosten van de procedure.
3.4.
De curator verzoekt – naar het hof begrijpt- de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter terecht en op goede gronden de curator machtiging tot verkoop van de onroerend goed portefeuille van [V] aan [G c.s.] heeft verleend. Daarbij dient, op grond van het bepaalde in artikel 1: 386 lid 1 juncto 1: 356 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek getoetst te worden of de kantonrechter een machtiging heeft verleend die in het belang van [V] noodzakelijk, nuttig dan wel wenselijk was.
4.2.
[V] stelt - kort gezegd - dat zij onnodig is gedwongen tot verkoop van de onroerend goed portefeuille waardoor zij grote verliezen heeft geleden omdat deze portefeuille is verkocht voor een prijs die ver onder de taxatiewaarde en de WOZ waarde 2012 lag, terwijl er alternatieven voorhanden waren. De bank had geen spoedeisend belang bij verkoop en er was voldoende tijd voor het starten van een kort geding procedure teneinde de door de bank geplande executieveiling in oktober 2012 te voorkomen. Daarnaast waren er meerdere biedingen waarvan geen melding is gemaakt. De bieding van Leefgoed B.V. was € 75.000,- hoger dan de verkoopprijs en aantrekkelijker omdat direct tot betaling van de koopsom zou zijn overgegaan, terwijl Leefgoed B.V. op de hoogte was van de gelegde beslagen en verwikkelingen met huurders dan wel eenvoudig daarvan op de hoogte gesteld had kunnen worden. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, bestond er geen vrees voor een schadeclaim door [G c.s.] want deze hadden hun bieding teruggetrokken. De levering van de panden aan [G c.s.] kan ongedaan gemaakt worden en zo niet, dan heeft zij nog steeds belang bij vernietiging van de bestreden beschikking in verband met een mogelijk in te dienen schadeclaim, aldus [V].
4.3.
[G c.s.] stelt – kort gezegd – dat [V] geen belang heeft bij haar hoger beroep nu de verkoop van de onroerend goed portefeuille inmiddels is geëffectueerd. De eventuele vernietiging van de verleende machtiging tot verkoop van de onroerend goed portefeuille heeft geen gevolgen omdat de overeenkomst is aangegaan met een wederpartij die te goeder trouw was en de verkoop geen nadeel heeft berokkend aan [V].
Daarnaast stelt [G c.s.] dat [V] al sinds 2007 in verzuim was jegens de bank en dat reeds in maart 2011 een periode van twee jaar was verstreken na opzegging van het hypothecaire krediet door de bank zonder dat [V] zelf voor verkoop dan wel nieuwe financiering had zorg gedragen. Gezien de door de bank aangezegde executieveiling had de curator geen andere mogelijkheid dan over te gaan tot verkoop. Er was geen concreet bod van Leefgoed B.V. dan wel een andere partij. De portefeuille was minder waard dan het bedrag dat [V] blijkbaar op grond van een niet in het geding gebrachte taxatie reëel acht en bovendien leverde de portefeuille veel juridische problemen op ten aanzien van onder meer illegale huur/verhuur, procedures bij de Huurcommissie, problemen met de gemeente en illegale aanbouwen. De kantonrechter heeft dan ook terecht toestemming verleend tot verkoop van de onroerend goed portefeuille van [V] aan [G c.s.], aldus [G c.s.].
4.4.
De curator stelt –kort gezegd- dat nadat het aanbod van [G c.s.] tot herfinanciering van de onroerend goed portefeuille was vervallen er geen andere optie was dan verkoop van de portefeuille. Uiteindelijk is verkoop aan [G c.s.] de enige mogelijkheid gebleken nu er geen overeenstemming kon worden bereikt met Leefgoed B.V. over verkoop van de portefeuille. Ook verder heeft zich geen andere serieuze partij gemeld die de portefeuille tegen een aanvaardbare prijs kon en wilde kopen.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de bank de financiering van de onroerend goed portefeuille in 2009, derhalve vóór de datum waarop [V] onder curatele werd gesteld, heeft opgezegd. [V] wilde aanvankelijk de portefeuille herfinancieren. Nadat de pogingen tot herfinanciering door [G c.s.] waren mislukt en [V] in augustus 2012 niet in staat bleek een andere financier te vinden, restte geen andere mogelijkheid dan verkoop van de onroerend goed portefeuille. De bank had immers besloten over te gaan tot executie van de onroerend goed portefeuille en wilde de portefeuille aanbrengen voor een veiling in oktober 2012. [V] wilde voorkomen dat de panden zouden worden geveild, maar het is niet aannemelijk dat zij door een kort geding procedure kon bereiken dat de bank, nadat een eerder aangekondigde veiling in juni 2012 geen doorgang had gevonden, wilde afzien van de voor oktober 2012 aangekondigde veiling.
Het was derhalve van groot belang dat vóór de geplande datum van de executieveiling in oktober 2012 duidelijkheid bestond omtrent de mogelijke verkoop van de portefeuille.
De curator heeft enkele biedingen ontvangen en uiteindelijk was de bieding van [G c.s.] de hoogste. Ook indien de bieding van [G c.s.] van € 1.925.000,- onder de in opdracht van [V] uitgevoerde taxatie en onder de WOZ waarde 2012 zou liggen, heeft de kantonrechter op goede gronden machtiging verleend de portefeuille voor
€ 1.925.000,- aan [G c.s.] te verkopen. In 2012 daalden de onroerend goed prijzen en het was geenszins ondenkbaar dat de portefeuille op een veiling aanzienlijk minder dan het door [G c.s.] geboden bedrag zou hebben opgebracht. De curator heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat Leefgoed B.V. na het bekend worden met alle voorwaarden van de mogelijke verkoop geen definitieve bieding heeft gedaan. Voorts is niet aannemelijk geworden dat een andere partij de portefeuille voor een hogere prijs en onder dezelfde voorwaarden wilde kopen als [G c.s.].
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter een zorgvuldige beslissing heeft genomen, die in het belang van [V] noodzakelijk was. Hierbij dient te worden vermeld dat in de overeenkomst met [G c.s.] is opgenomen dat [V] in één van de panden mocht blijven wonen onder voor haar gunstige voorwaarden.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de kantonrechter de machtiging tot verkoop terecht en op goede gronden heeft verleend. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
Gelet hierop kan bespreking van de overige grieven achterwege blijven.
4.6.
Er is onvoldoende aanleiding om [V] te veroordelen in de proceskosten, zoals door [G c.s.] is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, C.E. Buitendijk en M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.