In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de voldoening van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een onroerende zaak. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffing van overdrachtsbelasting was in geschil, waarbij belanghebbende stelde dat deze in strijd was met artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffing van overdrachtsbelasting rechtmatig is en niet in strijd met de genoemde artikelen. Het Hof oordeelde dat belastingheffing in beginsel een inbreuk vormt op het eigendomsrecht, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd is wanneer deze in overeenstemming is met de wet en een legitiem doel in het algemeen belang dient. Het Hof concludeerde dat de wetgever de hem toekomende beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden en dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor belanghebbende. De heffing van overdrachtsbelasting is derhalve niet in strijd met de relevante juridische bepalingen. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen kosten aan belanghebbende opgelegd, aangezien het hoger beroep ongegrond was.