In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft zich gebogen over de vraag of de maximumduur van de ongewenstverklaring correct was berekend. De verdachte had op 30 mei 2013 in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof oordeelde dat de maximumduur van de ongewenstverklaring, die vijf jaar bedraagt, moet worden berekend vanaf de datum waarop de verdachte het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Dit oordeel is in lijn met de Terugkeerrichtlijn en eerdere jurisprudentie van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het hof concludeerde dat de verdachte niet had aangetoond dat hij het grondgebied van de EU had verlaten, waardoor de maximumduur van de ongewenstverklaring nog niet was verstreken. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en bepaald dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd, omdat het opleggen van een straf in strijd zou zijn met de Terugkeerrichtlijn. De beslissing van het hof is gebaseerd op de persoonlijke situatie van de verdachte en het feit dat de terugkeerprocedure niet was doorlopen.