In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een moeder, was beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van haar dochter op 14 september 2012 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het slaan van haar dochter in het gezicht, wat resulteerde in letsel en pijn. De verdediging voerde aan dat het slaan een corrigerende tik was, gerechtvaardigd vanuit opvoedkundig oogpunt. Het hof overwoog dat, hoewel ouders soms corrigerende maatregelen nemen, dit niet mag leiden tot lichamelijk geweld. Het hof verwees naar artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek, dat ouders verplicht om zich te onthouden van lichamelijk geweld in de opvoeding. Het hof oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde en dat er geen reden was voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling van haar kind, en het hof vernietigde het eerdere vonnis. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van 150 euro, subsidiair 3 dagen hechtenis, met de voorwaarde dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof benadrukte de ernst van de zaak en het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit van kinderen.