ECLI:NL:GHAMS:2014:3763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
23-005285-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind door een ouder met een corrigerende tik

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een moeder, was beschuldigd van het opzettelijk mishandelen van haar dochter op 14 september 2012 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het slaan van haar dochter in het gezicht, wat resulteerde in letsel en pijn. De verdediging voerde aan dat het slaan een corrigerende tik was, gerechtvaardigd vanuit opvoedkundig oogpunt. Het hof overwoog dat, hoewel ouders soms corrigerende maatregelen nemen, dit niet mag leiden tot lichamelijk geweld. Het hof verwees naar artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek, dat ouders verplicht om zich te onthouden van lichamelijk geweld in de opvoeding. Het hof oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde en dat er geen reden was voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling van haar kind, en het hof vernietigde het eerdere vonnis. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van 150 euro, subsidiair 3 dagen hechtenis, met de voorwaarde dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof benadrukte de ernst van de zaak en het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit van kinderen.

Uitspraak

parketnummer: 23-005285-13
datum uitspraak: 20 juni 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-194173-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 14 september 2012 te Amsterdam opzettelijk mishandelend haar kind, althans een persoon, te weten [dochter] ([geboortedatum 2]), (met kracht met gebalde vuist) in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw van de verdachte heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, omdat met de vervolging van de verdachte geen rechtens te respecteren belang wordt gediend. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat het handelen van verdachte een zogenaamde corrigerende tik betrof welke uit opvoedkundig oogpunt gerechtvaardigd is. Voorts voert de raadsvrouw aan dat de geslagen dochter zelf heeft geprobeerd om de vervolging van haar moeder te voorkomen.
Het hof overweegt dat in zijn algemeenheid geldt dat voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat die vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde, slechts plaats is in uitzonderlijke gevallen en dat de rechterlijke toetsing van de wijze waarop het openbaar ministerie is omgegaan met zijn discretionaire bevoegdheid marginaal dient te geschieden.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van een zodanige situatie dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het hof verwerpt daarom dit verweer.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal (met nummer PL13092012239267-5) van 14 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, bevond mij op 14 september 2012 omstreeks 15:20 uur op de Paramaribostraat te Amsterdam. Aldaar zag ik twee vrouwen lopen. Ter hoogte van het kinderdagverblijf zag ik dat vrouw 1 haar rechter hand balde, naar achteren bewoog en deze met grote vaart in het gezicht sloeg van vrouw 2. Daarna ben ik naar de twee vrouwen toegelopen. Ik zag dat vrouw 2 tranen in haar ogen had, een rode wang had en dat er een kras op haar wang zat. Vrouw 1 zei tegen mij dat ik mij er niet mee moest bemoeien. Vrouw 1 zei mij ook dat vrouw 2 haar dochter betrof. Ook zei vrouw 1 tegen mij dat het een familie aangelegenheid betrof. Ik zag dat één van de collega’s vrouw 1 aansprak. Op dat moment zag ik dat mevrouw 1 werd aangehouden.
2.
Een proces-verbaal (met nummer PL13092012239267-2) van 14 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op vrijdag 14 september 2012 hielden wij, verbalisanten als verdachte aan:
Achternaam: [achternaam]
Voornamen: [voornaam]
Geboren: [geboortedatum 1]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geslacht: Vrouw
Op vrijdag 14 september 2012 kregen wij de melding om te gaan naar de Paramaribostraat te Amsterdam in verband met een mishandeling. Wij zagen dat een man met zijn armen zwaaide en wees in de richting van een vrouw en een meisje die voor hem liepen. Zij gaven later op te zijn genaamde:
Moeder: [verdachte] geboren op [geboortedatum 1].
Dochter: [dochter] geboren op [geboortedatum 2]
Wij hebben [verdachte] vastgepakt en tegen ons politievoertuig aangezet.
Wij zagen dat [dochter] een wondje onder haar linker oog had. Wij zagen dat ze stevig huilde.
3.
Een proces-verbaal (met nummer 2012239367-6) van 14 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 september 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de
verdachte:
Ten eerste luistert mijn dochter weken niet. Het was al aan het broeien tussen ons. Ik wachtte mijn dochter op mijn dochter op de tramhalte Lelylaan. Mijn dochter was toen op Surinameplein. Ik kreeg een aantal keer een grote mond en toen was ik het zat en heb haar een klap gegeven in haar gezicht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 september 2012 te Amsterdam opzettelijk mishandelend haar kind [dochter] met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de mishandeling niet strafbaar is omdat de materiële wederrechtelijkheid daartoe ontbreekt. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat verdachtes handelen was bedoeld als een pedagogische maatregel om haar dochter te corrigeren.
Het hof stelt voorop dat met de strafbaarstelling van mishandeling wordt beoogd de bescherming van het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit, waaronder de persoonlijke gezondheid. Voorts wordt met de kwalificerende omstandigheden van artikel 304 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht tevens beoogd degene te beschermen die onder een feitelijke of juridische machtsrelatie staan ten opzichte van een ander.
In zoverre het hof het verweer van de verdediging begrijpt dat het geven van een corrigerende tik uit opvoedkundig oogpunt nodig kan zijn overweegt het hof dat, mede gelet op hetgeen is bepaald in artikel 247 tweede lid van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ouders zich in de verzorging en opvoeding van hun kind dienen te onthouden van het toepassen van lichamelijk geweld tegen hen. Ingevolge artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht is juist sprake van een strafverzwarende omstandigheid indien sprake is van geweld wat de schuldige toepast op zijn of haar kind. Het hof verwerpt dit verweer.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van 150 euro, subsidiair 3 dagen hechtenis voorwaardelijk.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het de verdachte voor het tenlastegelegde zal veroordelen tot dezelfde straf als bij vonnis is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar kind, doordat zij haar dochter in het gezicht heeft geslagen. Door zo te handelen heeft zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van haar dochter. Voorts heeft verdachte door zo te handelen een verkeerd opvoedkundig voorbeeld gesteld tegenover haar dochter.
Ten gunste van de verdachte neemt het hof mee dat blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2014 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit. Daarnaast acht het hof uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat moeder en dochter, ondanks dit voorval, in goede relatie tot elkaar staan.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt het in deze zaak opgelegde strafbeschikking
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Meyer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2014.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
[/]
.