ECLI:NL:GHAMS:2014:3742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
200.002.738-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op begroting van salaris door de Raad van Toezicht in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een vervolg op een eerder tussenarrest van 11 februari 2014. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.M. [appellante], heeft een akte genomen en producties overgelegd, waarna de geïntimeerde, zonder vaste woon- of verblijfplaats, een antwoordakte heeft ingediend. De appellant heeft de onherroepelijke resultaten van de begroting van zijn salaris door de Raad van Toezicht in het geding gebracht, waarbij de begroting is vastgesteld op € 12.992,74. De voorzieningenrechter in Den Haag heeft deze declaratie goedgekeurd en de tenuitvoerlegging bevolen. De geïntimeerde heeft echter geen kennis kunnen nemen van deze beschikking, omdat het contact met zijn advocaat is verbroken.

Het hof oordeelt dat, ondanks het feit dat de geïntimeerde mogelijk in verzet kan komen tegen de beschikking, het hof uitgaat van de goedgekeurde begroting. Het hof benadrukt dat het lange geschil tussen partijen beëindigd moet worden en dat het risico van het gebrek aan communicatie voor rekening van de geïntimeerde komt. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en wijst de vordering van de appellant toe, waarbij de geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van het begrote bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de kosten van het geding aan de zijde van de appellant toegewezen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 9 september 2014, waarbij de rechters R.J.M. Smit, C. Uriot en J.W. Hoekzema de uitspraak hebben gedaan.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.002.738/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 341212/HA ZA 06-1250
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 september 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.M. [appellante], te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 11 februari 2014 een (vijfde) tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Vervolgens heeft [appellante] een akte genomen en daarbij producties overgelegd, waarna [geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Bij het laatste tussenarrest is [appellante] wederom in de gelegenheid gesteld de onherroepelijke resultaten van de in artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken bedoelde begroting van zijn salaris door de Raad van Toezicht bij akte in het geding te brengen. Daarbij is hem een nadere termijn van een half jaar gegund.
2.2.
[appellante] heeft bij zijn vervolgens genomen akte een aantal stukken overgelegd die door [geïntimeerde] niet zijn betwist, te weten:
- een brief van de Amsterdamse Orde van Advocaten van 18 februari 2014, waaruit blijkt dat de Raad van Toezicht de declaratie van [appellante] heeft begroot op € 12.992,74;
- een beschikking ex artikel 33 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 maart 2014, waarbij - voor zover thans van belang - de declaratie van [appellante] ter grootte van € 12.992,74 is goedgekeurd en de tenuitvoerlegging van die beschikking is bevolen;
- een exploot van 28 april 2014, waaruit blijkt dat [appellante] voormelde beschikking aan [geïntimeerde] heeft doen betekenen, zulks aan het parket van het Openbaar Ministerie te Amsterdam omdat [geïntimeerde] geen bekende woon- of verblijfplaats heeft.
[appellante] heeft, voorts, gesteld dat, voor zover hem bekend, [geïntimeerde] van die beschikking niet in verzet is gekomen.
2.3.
In zijn antwoordakte heeft de advocaat van [geïntimeerde] opgemerkt dat het contact tussen [geïntimeerde] en hem is verbroken omdat hij geen contact meer kan krijgen met de moeder van [geïntimeerde] (via wie het contact met [geïntimeerde] verliep), dat [geïntimeerde] daardoor geen kennis heeft kunnen nemen van het resultaat van de begrotingsprocedure noch van de zojuist genoemde beschikking en dat verzet tegen die beschikking nog mogelijk is.
2.4.
Het hof oordeelt als volgt. Hoewel [appellante] bij het tussenarrest van 10 januari 2012 was bevolen de
onherroepelijkeresultaten van de begrotingsprocedure in het geding te brengen en, zoals de advocaat van [geïntimeerde] heeft opgemerkt, mogelijk is dat [geïntimeerde] (alsnog) tegen de beschikking van 27 maart 2014 in verzet zal komen, zal het hof thans uitgaan van die beschikking en de daaraan ten grondslag liggende begroting door de Raad van Toezicht van 18 februari 2014. Aan het reeds lang lopende geschil tussen partijen dient immers een einde te komen en het komt voor rekening en risico van [geïntimeerde] dat het contact met zijn advocaat is verbroken en dat hij als gevolg daarvan niet op de hoogte is van de inhoud van voormelde begroting en beschikking.
2.5.
Gelet op het zojuist overwogene en op de eerdere arresten in deze zaak, zal het hof de bestreden vonnissen vernietigen, de vordering van [appellante] toewijzen tot een bedrag van € 12.992,74, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2006, en het meer of anders gevorderde afwijzen. [geïntimeerde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2007 en 14 november 2007 (met het in de kop van dit arrest vermelde zaaknummer) waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot de betaling aan [appellante] van een bedrag van € 12.992,74, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 26 januari 2006 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] gevallen en begroot op € 361,32 aan verschotten en € 1.356,= aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellante] gevallen en tot op heden begroot op € 480,80 aan verschotten en € 2.682,= aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C. Uriot en J.W. Hoekzema en is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014 door de rolraadsheer.