Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht van klagers tegen een notaris, die betrekking heeft op de overschrijding van de vervaltermijn zoals vastgelegd in artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna). Klagers hebben op 8 november 2013 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die hen niet ontvankelijk had verklaard in hun klacht tegen de notaris. De kamer oordeelde dat de klacht te laat was ingediend, aangezien de vervaltermijn van drie jaar was verstreken. Dit termijn begint te lopen op het moment dat klagers kennis nemen van het handelen of nalaten van de notaris. In dit geval werd de vervaltermijn geacht te zijn ingegaan op 22 januari 2009, de datum waarop de notaris de hypotheekakte heeft gepasseerd in aanwezigheid van klagers.
Het hof heeft de zaak behandeld ter openbare terechtzitting en heeft vastgesteld dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klachten. Het hof is van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor handelen of nalaten waarbij hij niet betrokken is geweest. Klagers hebben niet kunnen aantonen dat de notaris verplicht was om de handelwijze van de oud-notaris te controleren en te corrigeren. De notaris heeft bovendien onweersproken aangevoerd dat hij de oud-notaris niet heeft opgevolgd. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de klachten van klagers ongegrond, omdat deze zijn ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn.