In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de rechtsgeldigheid van de werkwijze van freelance gerechtsdeurwaarders centraal. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die de klacht tegen een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaarde. De KBvG stelt dat de praktijk van de freelance deurwaarder, waarbij een kandidaat-gerechtsdeurwaarder zelfstandig ambtshandelingen verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, in strijd is met de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). Het hof heeft de zaak op 1 juli 2014 behandeld, waarbij zowel de KBvG als de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder hun standpunten hebben toegelicht.
Het hof heeft vastgesteld dat de wet en de wetsgeschiedenis vereisen dat een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder daadwerkelijk verbonden is aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan wie hij is toegevoegd. Dit betekent dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet als zelfstandige mag opereren, maar onder toezicht en verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder moet functioneren. De wetgever heeft in de jaren '90 van de vorige eeuw al aangegeven dat de toevoeging van een kandidaat-gerechtsdeurwaarder aan een gerechtsdeurwaarder niet bedoeld is voor freelance constructies.
Het hof concludeert dat de werkwijze van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder in deze zaak in strijd is met de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet. De klacht van de KBvG is gegrond verklaard, maar het hof heeft besloten om geen tuchtrechtelijke maatregel op te leggen, gezien het principiële karakter van de procedure. De beslissing van de kamer van 4 februari 2014 is vernietigd, en de klacht is gegrond verklaard.