ECLI:NL:GHAMS:2014:3690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
14/00077
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en matiging van verzuimboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 888 was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, omdat belanghebbende met zijn auto gebruik had gemaakt van de openbare weg tijdens een periode van schorsing. De rechtbank had eerder de boete verminderd tot € 421, maar het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien de Wet MRB geen matiging voorziet bij gering gebruik van de weg tijdens een schorsing.

De feiten van de zaak tonen aan dat belanghebbende de auto had verkocht, maar deze was op de openbare weg geparkeerd tijdens de schorsing. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld, maar had de boete gematigd vanwege de redelijke termijn. Het Hof bevestigde dat de boete terecht was opgelegd, maar matigde deze tot € 250, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de gevolgen van undue delay.

De uitspraak van het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing over het griffierecht, en verklaarde het beroep gegrond. De naheffingsaanslag werd gehandhaafd, maar de boete werd verlaagd. Het Hof gelastte de inspecteur om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte naleving van de schorsingsregels en de verantwoordelijkheden van de houder van een voertuig.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00077
4 september 2014
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A],te[P], belanghebbende,
gemachtigde: [X],
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 13/2626 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Apeldoorn/Centrale Administratie,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 1 augustus 2011 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor een bedrag van € 888 en bij beschikking een boete van € 888 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 28 oktober 2011, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd met vijftig percent tot een bedrag van € 444.
1.3.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard, de uitspraak vernietigd voor zover deze de hoogte van de boete betreft en de boete verminderd tot een bedrag van € 421.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ingediend op 29 november 2013 bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en na doorzending aangevuld bij brief van 5 februari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Volgens de kentekenregistratie is belanghebbende van 26 november 2008 tot en met 11 maart 2011 houder van een personenauto, merk Chevrolet, met het kenteken [...] (hierna: de auto). Het kenteken van de auto is van 4 januari 2010 tot en met 26 december 2010 en van 27 december 2010 tot en met 11 maart 2011 geschorst als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet.
2.2.
Bij een controle op woensdag 2 maart 2011, om 4.23 uur, wordt geconstateerd dat de auto is geparkeerd op de [straatnaam], ter hoogte van huisnummer 87, te [plaatsnaam].
Naar aanleiding van deze controle zijn de naheffingsaanslag MRB en de boete opgelegd
2.3.
Belanghebbende heeft de auto ultimo februari 2011 verkocht. Op zondag 27 februari 2011 heeft belanghebbende de koper de beschikkingsmacht over de auto verleend. De koper heeft die (zon)dag de auto per oplegger laten wegvoeren. In het kentekenregister is de auto op donderdag 12 maart 2011 overgeschreven op de naam van de koper.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.

4.De overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen - waarbij belanghebbende als “eiser” en de inspecteur als “verweerder” zijn aangeduid.

De naheffingsaanslag
(…)
3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) voor zover hier van belang, wordt onder de
naam motorrijtuigenbelasting een belasting geheven ter zake van het houden van een
personenauto.
4. Eiser heeft bevestigd dat de auto zich tijdens een schorsing als bedoeld in artikel 19
van de Wet MRB op de weg bevond. Er was volgens eiser op dat moment geen mogelijkheid
om de auto niet op de weg te plaatsen. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB,
heeft verweerder de motorrijtuigenbelasting nageheven. Verweerder heeft daarbij de
belasting nageheven over de periode 15 mei 2010 tot en met 11 maart 2011 overeenkomstig
hetgeen is bepaald in het tweede en vijfde lid van artikel 35 van de Wet MRB. Verweerder
heeft naar het oordeel van de rechtbank de motorrijtuigenbelasting terecht nageheven, omdat
met de auto gebruik is gemaakt van de weg, terwijl het kenteken van de auto was geschorst
en eiser nog als houder stond geregistreerd. De rechtbank overweegt dat er geen sprake was
van een acute noodsituatie. Er waren immers andere mogelijkheden om een naheffing te
voorkomen. Zo had - onder andere- -de auto vervoerd kunnen worden gedurende de
openingstijden van de garage, zodat de auto niet op de weg had hoeven staan of eiser had het
kenteken voorafgaand aan het transport kunnen ontschorsen.
Hoewel de rechtbank constateert dat verweerder heeft gedraald met het doorzenden van het
beroepschrift, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om verweerder niet-ontvankelijk te
verklaren, reeds omdat zij hiervoor geen steun vindt in het recht.
De boete
5. Verweerder heeft op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel
67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terecht een boete opgelegd omdat de
belasting niet op aangifte is voldaan, Op grond van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst (BBBB), onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100
procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
6. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen
in te scherpen. In dit geval heeft eiser niet aan de voorwaarden voor de schorsingsregeling
voldaan. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100
procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de
schorsingsvoorwaarden spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid
van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete.
7. Eiser heeft aangevoerd dat zowel hij als de koper van de auto niet met opzet de
schorsingsregels hebben overtreden. Volgens verweerder zijn de boetes passend en geboden.
8. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar de boete verminderd tot 50% omdat de
auto door de nieuwe eigenaar, buiten het gezichtsveld van eiser, op de weg is geplaatst.
9. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, kan niet worden gezegd dat eiser in dezen niets valt
te verwijten. Van iemand die gebruik maakt van een begunstigende regeling mag worden
verwacht dat hij onderzoek verricht naar de voorwaarden die gelden voor de desbetreffende
regeling. Door de auto zonder overdracht van deel III en zonder vrijwaringsbewijs aan de
koper te overhandigen of door de auto niet tevoren te ontschorsen heeft eiser een risico
genomen dat voor zijn rekening komt. Dat zowel hij als de nieuwe eigenaar zonder opzet
hebben gehandeld maakt dit niet anders. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet
gebleken. Het beroep op afwezigheid van alle schuld of bijzondere omstandigheden slaagt
dan ook niet.
10. Wel zal de rechtbank de boete matigen omdat de redelijke termijn als bedoeld in
artikel 6 EVRM is overschreden. Omdat de uitspraak van deze rechtbank wordt gedaan twee
jaar en drie maanden nadat eiser bij brief van 13 juli 2011 op de hoogte is geraakt van het feit
dat hem een boete zou worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om met inachtneming
van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, nr. 04/03349 (ECLI: NL:
GHAMS: 2009: BJ1298) de verzuimboete ambtshalve te matigen met 5% en te verlagen tot
€ 421. De rechtbank ziet geen reden de boete verder te matigen. Omdat sprake is van een
ambtshalve vermindering van de boete in verband met de overschrijding van de redelijke
termijn, leidt deze vermindering niet tot een gegrondverklaring van het beroep en evenmin
tot proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht (zie HR 16 september 2011,
ECLI: NL: HR: 2011: BP8053).”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de auto in een periode van schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994, gebruik is gemaakt van de openbare weg. De inspecteur heeft op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB, terecht de belasting nageheven, die overeenkomstig het tweede en derde lid van dat artikel, de periode 15 mei 2010 tot en met 11 maart 2011 bestrijkt. De Wet MRB voorziet niet in een matiging van de verschuldigde MRB indien en voor zover komt vast te staan dat met de auto in een periode van schorsing slechts een gering gebruik van de openbare weg is gemaakt.
5.2.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
5.3.
Met betrekking tot de boete overweegt het Hof als volgt. De auto is na verkoop en vooruitlopend op de overschrijving van het kentekenbewijs per oplegger vervoerd door de koper en op zondagavond op de openbare weg geplaatst in de nabijheid van een garage ter aanbieding ter reparatie. Belanghebbende heeft in deze handelwijze bewilligd en heeft aldus het risico genomen dat in strijd met de schorsingsvoorwaarden wordt gehandeld. De boete is dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd. De opgelegde boete is, aldus de inspecteur, verminderd nu het feitelijke tot de boeteoplegging leidende gedrag “uit het zicht van belanghebbende” heeft plaatsgehad. Het Hof is van oordeel, dat in dit geval een verzuimboete op zich terecht is met dien verstande dat, gelet op alle omstandigheden, € 250 passend is. Het Hof heeft bij de vermindering rekening gehouden met de gevolgen van undue delay.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep met betrekking tot de boete gegrond is en dat moet worden beslist als volgt.

6.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat belanghebbende geen beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. Het Hof zal de inspecteur gelasten het griffierecht te vergoeden.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing inzake het griffierecht;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- handhaaft de naheffingsaanslag;
- vermindert de boete tot € 250;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 118 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, C.J. Hummel en J.T. Sanders, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 4 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.