ECLI:NL:GHAMS:2014:3662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
200.130.541-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de woonplaats van de appellant en de gevolgen voor getuigenverhoor

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 4 maart 2014, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die zijn woonplaats niet bekend heeft gemaakt, heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om zijn woonplaats alsnog te onthullen. Dit heeft geleid tot de beslissing van het hof om het bewijsaanbod van de appellant om zichzelf en zijn echtgenote als getuigen te horen, te passeren. Het hof overweegt dat het ontbreken van de woonplaats van de appellant de executie van het vonnis en het verhaal van proceskosten voor de geïntimeerde bemoeilijkt. De geïntimeerde, die in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de meerderjarige [X] optreedt, heeft ook producties overgelegd die de stelling van de appellant over contante huurbetalingen in twijfel trekken. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft gereageerd op deze producties, wat voor zijn rekening en risico komt. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat alle grieven van de appellant falen en het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, terwijl de incidentele vordering van de geïntimeerde tot zekerheidstelling wordt afgewezen. De kostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.130.541/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: CV 12-22617
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend in de [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de meerderjarige [X],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.1
Het hof heeft in deze zaak op 4 maart 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor de loop van het geding tot dan verwijst het hof naar het tussenarrest.
1.2
[appellant] heeft van de hem ingevolge dat arrest geboden gelegenheid tot het nemen van een akte geen gebruik gemaakt.
1.3
Ten slotte heeft [geïntimeerde] andermaal arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof onder 3.3.1 overwogen dat [geïntimeerde] onredelijk is benadeeld door het ontbreken in de appeldagvaarding van de woonplaats van [appellant], omdat [appellant] hierdoor de mogelijkheid van [geïntimeerde] tot executie van het vonnis en tot verhaal van op [appellant] vallende proceskosten bemoeilijkt. Daarom heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte alsnog zijn woonplaats bekend te maken.
2.2.
Eveneens is [appellant] de gelegenheid geboden bij diezelfde akte te reageren op een tweetal producties van [geïntimeerde], die zijn overgelegd naar aanleiding van de stelling van [appellant] in zijn tweede grief dat hij de huur over de maanden december 2010 en januari 2011 contant heeft voldaan. In afwachting van deze akte heeft het hof de beslissing omtrent het door [appellant] aangeboden bewijs betreffende de contante betaling aangehouden.
2.3
Van de hem geboden gelegenheid een akte te nemen heeft [appellant] geen gebruik gemaakt. Aldus is [geïntimeerde] niet bekend met de woonplaats van [appellant]. Het hof zal daaraan als gevolg verbinden dat het door [appellant] gedane bewijsaanbod om zichzelf en zijn echtgenote als getuigen te doen horen wordt gepasseerd. Daartoe overweegt het hof dat een getuigenverhoor voor [geïntimeerde] wederom kosten met zich meebrengt, met alle mogelijke executieperikelen van dien, nu [appellant] zijn woonplaats niet bekend heeft gemaakt. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de in het tussenarrest onder 3.5.1 (deels) geciteerde producties van [geïntimeerde] een sterke aanwijzing vormen dat [appellant] de huur over de maanden december 2010 en januari 2011 niet heeft voldaan. Nu [appellant] ook heeft nagelaten op deze producties bij akte te reageren, komt dit voor zijn rekening en risico. Derhalve faalt ook de tweede grief.

3.Slotsom

De slotsom is dat alle grieven falen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Zoals in het tussenarrest reeds overwogen, zal het hof de incidentele vordering van [geïntimeerde] tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv afwijzen en de kosten van het incident bepalen op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de incidentele vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident, tot op heden aan de kant van [appellant] begroot op nihil;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de kant van [geïntimeerde] begroot op € 299,-- voor verschotten en € 632,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.H.C. van Harmelen en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.