ECLI:NL:GHAMS:2014:3605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
23-004760-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering overval op supermarkt - DNA-materiaal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2013. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van een gewapende overval op de Aldi in Hoorn op 16 februari 2013, waarbij hij samen met anderen een geldbedrag van ongeveer 945 euro heeft weggenomen. De overval ging gepaard met geweld en bedreiging met een vuurwapen, waarbij de medewerksters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder druk werden gezet om de kluis te openen. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen die op de aangetroffen kleding en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn gevonden. De verdachte ontkende betrokkenheid en voerde aan dat het DNA-bewijs onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Het hof oordeelde echter dat de combinatie van het DNA-bewijs, de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, en de omstandigheden van de zaak voldoende waren om de verdachte wettig en overtuigend schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004760-13
datum uitspraak: 1 mei 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-743218-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in [inrichting].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Hoorn (NH) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (totaal ongeveer 945 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Aldi Zaandam B.V. en/of Aldi-Markt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s):
* die [slachtoffer 1] (met kracht) naar beneden heeft/hebben gedrukt en/of
* die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of
* een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/in/tegen de nek, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezet en/of geduwd en/of (daarbij) (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald en/of
* met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [slachtoffer 2] heeft/hebben (voort)geduwd en/of
* tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Open maken! Open maken!" en/of "Waar is het geld?", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat er op 16 februari 2013 door twee mannen een overval is gepleegd op de Aldi in Hoorn. Aan die overval te relateren goederen zijn kort na de overval in een container van snackbar “de Kersenpit” in de nabijheid van de Aldi aangetroffen. Het betrof onder meer een joggingbroek met daarop het bloed van de kassamedewerkster van de Aldi, die bij de overval gewond was geraakt, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een bivakmuts. Op die goederen zijn DNA-sporen van de verdachte aangetroffen. Gelet op de aard van de goederen en de plek waar de DNA-sporen zijn aangetroffen ligt contaminatie niet voor de hand. Bovendien blijkt uit de telefoongegevens van de verdachte dat zijn telefoon in de periode rondom de overval, te weten van 16.25 uur tot 21.25 uur, was uitgeschakeld én dat zijn telefoonnummer op 20 februari 2013 om 22.59 uur voor het laatst actief was. Op dat tijdstip is [medeverdachte 1] aangehouden, die inmiddels evenals [medeverdachte 2] onherroepelijk is veroordeeld voor de onderhavige overval.
De niet controleerbare verklaring van de verdachte dat hij zijn joggingbroek in de periode van de overval aan iemand had uitgeleend, biedt in dan ook onvoldoende tegenwicht tegen het voorgaande om tot een andere uitleg te komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij zijn pleidooi - evenals in eerste aanleg - met name betoogd dat het aangetroffen forensisch bewijs onvoldoende redengevend is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten onrechte heeft de rechtbank bewijs, waarvan de bewijswaarde is en wordt betwist en dat slechts als ondersteunend bewijs kan dienen, als redengevend rechtstreeks bewijs gebezigd. Dat er een overval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door de aangeefsters en getuigen is verklaard en dat de in de container aangetroffen spullen voor de overval zijn gebruikt wordt door de raadsman niet betwist.
Het onderzoek tegen de verdachte heeft niet meer opgeleverd dan enkele DNA-sporen, de vaststelling dat de verdachte geruime tijd voor en na de overval geen telefonische contacten had, dat hij een dikke kop heeft en dat hij de andere verdachten kent. Dat levert geen direct, redengevend bewijs op voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze overval.
De raadsman heeft ten aanzien van de aangetroffen DNA-sporen het volgende naar voren gebracht.
Dat er in het algemeen voorzichtig moet worden omgesprongen met het trekken van conclusies in bewijsrechtelijke zin uit aangetroffen DNA-sporen blijkt al uit de in deze zaak aangetroffen bivakmutsen. Op beide bivakmutsen zijn sporen aangetroffen van [medeverdachte 2] en van de verdachte, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat maar één persoon een muts op kan hebben en waarschijnlijk ook maar één muts tegelijk. In bewijsrechtelijke zin zegt het aantreffen van het DNA van de verdachte in de bivakmutsen dan ook weinig. Daarbij komt dat ten aanzien van bijna alle gevonden DNA-sporen door de deskundige wordt gesteld dat het niet mogelijk is om een “standaard” statistische berekening uit te voeren voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match, omdat niet alle DNA-kenmerken van alle celdonoren zichtbaar zijn. Gelet daarop kunnen de betreffende sporen geen redengevend bewijs vormen voor de eventuele betrokkenheid van de verdachte.
De in de container aangetroffen spullen zaten bovendien in één plastic tas. Het is niet onaannemelijk en wellicht zelfs waarschijnlijk dat er dan besmetting van DNA-sporen plaatsvindt.
Ten aanzien van de joggingbroek geldt dat het verkregen DNA-profiel een afgeleid profiel betreft (pagina 222), zodat de kans op een mismatch bestaat. Reeds op basis daarvan kan ook dit spoor niet het redengevend directe bewijs vormen, dat nodig is om de verdachte te kunnen veroordelen. Bovendien kan het DNA-spoor niet tot het bewijs leiden dat de verdachte de broek aanhad op het moment van de overval. De verdachte heeft al bij de reclassering in eerste aanleg verklaard dat hij zijn kleding wel eens uitleent en dat hij veel bij vrienden slaapt. De verdachte wil niet over anderen verklaren. Nu van een omstandigheid die schreeuwt om een uitleg geen sprake is, kan zijn zwijgen de verdachte niet worden tegengeworpen. Het aangetroffen DNA-bewijs, voor zover het bewijswaarde heeft, laat zich volledig verklaren door de vriendschap tussen de verdachte en de daders en het geschetste scenario dat de daders de joggingbroek van de verdachte hebben geleend om een overval te plegen.
Nu er alleen sprake is van indirect bewijs en de verdachte op geen enkele wijze op de plaats delict kan worden geplaatst, kan het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen en moet de verdachte worden vrijgesproken.
Overwegingen en oordeel van het hof
De door de raadsman gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van de verdachte vinden hun weerlegging in de door het hof gebezigde (hieronder weergegeven) bewijsmiddelen. Het hof overweegt hieromtrent voorts als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep staat vast dat kort na de overval in een container in de buurt van de Aldi twee plastic tassen met daarin enkele specifiek aan de overval te relateren voorwerpen, te weten een bivakmuts en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zijn aangetroffen. Ook bevond zich in één van die tassen een joggingbroek. Na onderzoek aan alle in die tassen aangetroffen goederen is DNA-materiaal van de verdachte, in de vorm van een DNA-hoofd- dan wel mengprofiel, gevonden op onder meer de binnenband van de joggingbroek, op het op een vuurwapen gelijkend voorwerp en op de bivakmuts.
Zoals door de raadsman overigens niet is betwist, leidt het hof uit het feit dat een DNA-hoofdprofiel van [slachtoffer 2] op de joggingbroek is aangetroffen, af dat deze goederen zijn gebruikt voor het plegen van de overval op de Aldi. Daarbij is ook van belang dat de daders van de overval, volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], bivakmutsen droegen en dat één van de daders een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had.
Het hof stelt voorop dat wanneer, zoals in dit geval, sprake is van de verdachte belastende omstandigheden van de verdachte kan worden gevergd dat hij hieromtrent een ontzenuwende en aannemelijke verklaring daaromtrent aflegt. Wanneer een dergelijke verklaring achterwege blijft, kunnen die belastende omstandigheden bijdragen tot het bewijs.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangetroffen joggingbroek, waarvan door het hof is vastgesteld dat deze tijdens de overval is gedragen, van hem was, dat hij deze droeg bij het sporten en kort voor de overval had uitgeleend. De verdachte heeft evenwel geweigerd te vertellen aan wie en met welk doel hij die broek heeft uitgeleend. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij die joggingbroek heeft uitgeleend ongeloofwaardig en gaat daaraan dan ook voorbij. Het hof betrekt bij hierbij voorts dat de verklaring van de verdachte, wat daar ook van zij, geen verklaring biedt voor het aantreffen van zijn DNA-materiaal op de overige bij de overval gebruikte goederen.
Het hof stelt vast dat de verdachte ook overigens heeft geweigerd openheid van zaken te geven. Zo heeft hij zich niet uitgelaten over de vraag waar hij die dag is geweest en wat hij heeft gedaan en heeft hij vragen over het uitstaan, althans buiten gebruik zijn, van zijn telefoon op de dag van de overval tussen 16.25 en 21.25 uur onbeantwoord gelaten. Het hof betrekt het uitstaan van die telefoon ook bij zijn oordeel omtrent het bewijs, nu de overval op de Aldi plaatsvond omstreeks 18.30 uur en de ervaring leert dat het regelmatig voorkomt dat daders van strafbare hun telefoon uitzetten om te voorkomen dat relevante gegevens omtrent de plaats waar deze zich ten tijde van het plegen van het strafbaar feit bevindt bekend worden. Het hof overweegt ten slotte dat de verdachte past in het door [slachtoffer 1] gegeven signalement van de dader met de joggingbroek en het pistool.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in hun samenhang bezien, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte één van de overvallers van de Aldi is geweest.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het hof het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2013 in de gemeente Hoorn (NH) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan Aldi Zaandam B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s):
* die [slachtoffer 1] met kracht naar beneden heeft gedrukt en
* die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en
* een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de nek van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en daarbij meermalen de trekker heeft overgehaald en
* met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [slachtoffer 2] heeft voortgeduwd en
* tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Open maken! Open maken!" en "Waar is het geld?".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 16 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina 36 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1].
Ik doe aangifte van diefstal met geweld. De winkel waar ik filiaalhoudster van ben, is vanavond overvallen door twee personen. Deze personen hebben mij en mijn collega bedreigd met een pistool. Onder bedreiging heb ik de mannen binnen gelaten en hebben zij geld weggenomen uit de kluis. Ik ben werkzaam als filiaalleidster bij de Aldi aan de [straatnaam 1] te Hoorn. Ik ben als filiaalleidster ook bevoegd tot het doen van aangifte.
Op 16 februari 2013 omstreeks 18.15 uur liep ik samen met mijn collega [slachtoffer 2] naar buiten. We waren buiten en de schuifdeuren waren gesloten. Het bovenste slot was al dichtgedraaid, maar de sleutel zat er nog in. Op dat moment voelde ik dat ik met kracht naar beneden werd gedrukt. Ik zakte door mijn knieën tegen de muur. Ik zag dat een persoon om [slachtoffer 2] heen hing. Ik hoorde dat een persoon zei: Open maken, open maken.
Ik ben vervolgens opgestaan en zei dat ik de alarmcode er nog af moest halen. De man die bij mij stond had een pistool in zijn hand. Ik heb vervolgens de deur van het slot gehaald en het alarm eraf gehaald. We zijn vervolgens naar binnen gegaan en zijn naar het kantoor gelopen. Binnen was alles donker. Ik denk dat ik voorop liep in de winkel. [slachtoffer 2] werd meegesleurd door de persoon die haar onder controle hield. Uiteindelijk kreeg ik de kantoordeur open. [slachtoffer 2] werd erin geduwd. Een man bleef in de deuropening staan. Ik moest van een van de mannen de kluis open maken. De kluis ging open en ik liep naar [slachtoffer 2] toe. Ik liet de mannen hun gang gaan. Ik zag dat [slachtoffer 2] een papiertje pakte. Ze had bloed aan haar vinger.
Vervolgens vroeg een van de mannen waar het papiergeld was. Ik zei dat we daar niet bij konden. Ik zei dat er een luikje in de kluis zat en dat ik daar geen sleutel van had. De mannen pakten vervolgens het muntgeld uit de kluis. Het geld zat in rollen. Deze rollen deden ze in een blauwe plastic tas. Ik zag later op de beelden die ik heb teruggekeken dat het een tas was van Albert Heijn. De mannen verlieten vervolgens direct de winkel.
Ik zag dat dader 1 langer was dan [slachtoffer 2]. Hij droeg een bivakmuts. Ik zag dader 2, de man die bij mij stond, pas goed in het kantoor. Ik zag dat de man een pistool bij zich had. De man had een stoffen joggingbroek aan. Dader 2 had dezelfde bivakmuts op als dader 1. Dader 2 had een wat bollere kop. Hij had een licht snorretje en een baardje, donker gekleurd. Ook deze man had een donkere huidskleur. Ik kon zijn huidskleur en gezichtshaar zien door de gaten in de bivakmuts.
2.
Een proces-verbaal van 16 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina 46 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2].
Ik was op 16 februari 2013 rond 18.20 uur samen met mijn collega (het hof begrijpt hier en hierna steeds: [slachtoffer 1]) de winkel, de Aldi gevestigd aan de [straatnaam 1] te Hoorn, aan het afsluiten. Ik deed de sleutel aan de buitenkant in het slot. Ik hoorde mijn collega gillen. Ik zag een jongen met een bivakmuts naast mijn collega staan. Ik zag dat achter mij een jongen stond met een pistool in zijn handen. Hij droeg ook een bivakmuts. Dat pistool werd in mijn nek gericht. Die jongen wilde naar binnen. De sleutel bleef in het slot zitten en wij lieten de jongens naar binnen. Eenmaal binnen hoorde ik ze zeggen, waar is het geld. Mijn collega zei dat het geld in het kantoor lag. Zij had de sleutel van het kantoor. Het duurde even voordat ze het kantoor open had, omdat het pikkedonker was. Ik kreeg het pistool tijdens het openmaken van het kantoor in mijn nek geduwd. Ik hoorde steeds een klikkend geluid. De trekker werd steeds overgehaald. Nadat het kantoor was geopend, werd ik naar binnen geduwd. Mijn collega maakte de kluis openen en de overvallers pakten wat ze pakken konden uit de kluis.
Binnen in de winkel riepen de overvallers 2 of 3 keer: “Waar is het geld”? Ik werd door een
overvaller met een pistool geduwd. Ik werd gedwongen in een richting te lopen die hij wilde. Op het roepen van “waar is het geld” antwoordde mijn collega dat het in het kantoor was. Toen de deur van het kantoor open was, werd mijn collega naar binnen geduwd. Ik werd hierna naar binnen geduwd. De overvaller die bij mijn collega stond, haalde het geld uit de kluis. Hij vroeg of dit alles was. Hierna renden zij weg.
Beide overvallers waren klein van postuur. Ik ben zelf 158 cm en ik schat dat ze ongeveer 170 cm lang waren. Ze droegen gebreide zwarte bivakmutsen. Hun gelaatskleur was erg donker. Ze droegen donkere kleding.
Omschrijving signalement verdachte met pistool
Het was een man, van tussen de 20 en 30 jaar. Ik baseer dat op zijn stem. Hij was niet zo groot. Hij droeg een bivakmuts. Hij was ongeveer 170 cm. Hij had een donker uiterlijk. Hij had een middelmatig postuur, niet slank en niet breed. Hij had een rond gezicht. Hij droeg donkere kleding, een jas.
3.
Een proces-verbaal van 16 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (dossierpagina 232 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 1].
Op 16 februari 2013 omstreeks 18.15 uur liep ik vanaf de parkeerplaats gelegen aan de Ekster te Hoorn over het fietspad in de richting van mijn woning gelegen aan de [straatnaam 2] te Hoorn. Ik woon direct naast de “Aldi” supermarkt. Ik stond voor mijn woning op het trottoir. Ik zag dat er een persoon, donker gekleed bij de toegangsdeur van de “Aldi” stond. Ik zag een tweede persoon ook donker gekleed achter hem staan. Ik zag dat beide personen een bivakmuts droegen. Ik zag dat beide personen in de winkel van de “Aldi” stonden. Ik zag dat één persoon een “Albert Heijn” tas bij zich had. Ik zag dat de persoon met “Albert Heijn” tas als eerste de winkel verliet. Ik zag dat de persoon deze tas met beide handen voor zijn lichaam gekruist vast had. Ik vond dat de tas er bol uitzag. Ik vond dat de persoon die de tas vasthield, een vrij dik hoofd had. Ik zag dat de andere persoon een iets smaller hoofd had. Ik zag beide personen mijn kant opkomen. Ik zag dat beide personen mij passeerden en richting het station renden.
Ik denk dat beide personen ongeveer 1.65 cm a 1.75 cm lang waren. Ze waren beiden iets kleiner als dat ik ben. Ik ben 1.80 cm lang. Ik vond dat de eerste persoon een vrij vierkant postuur had. Ik vond hem aan de bovenzijde vrij breed. Ik heb de andere persoon niet goed kunnen zien.
4.
Een proces-verbaal van 18 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (dossierpagina 237 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 februari 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 2].
Ik zat op 16 februari 2013 in mijn auto. Ik stond op de parkeerplaats gelegen voor snackbar de Kersenpit in de Kersenboogaard. Toen ik in mijn auto zat, hoorde ik plotseling een geluid van een container achter mij. Ik keek in de binnenspiegel van mijn auto en ik zag dat er een jonge jongen bij de container stond, die hoort bij het daar gelegen flatgebouw. Vervolgens zag ik dat de jongen op de fiets naar een container reed, die van de snackbar de Kersenpit is. Ik zag dat de jongen een plastic tas in zijn handen had en ik zag dat hij deze plastic tas in de container gooide. Nadat hij de tas in de container had gegooid, fietste hij weg.
Thuis las ik op Dichtbij.nl dat er een overval was geweest op de Aldi in de Kersenboogerd. Ik zag dat dit ongeveer op dezelfde tijd was dat ik ook in de Kersenboogerd was en die jongen had gezien. Vervolgens heb ik [getuige 3], de eigenaar van de snackbar, een berichtje gestuurd met daarin de mededeling dat hij in de container moest kijken. Dit heeft hij gedaan en hij stuurde mij een berichtje dat hij iets had gevonden en dat hij de politie had gebeld.
Ik stond op 16 februari 2013 rond 18.30 uur op de parkeerplaats. Ik ben daar rond 18.45 of 18.50 uur weggegaan.
5.
Een proces-verbaal van 20 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (dossierpagina 250 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 februari 2013 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 3].
Ik kreeg op 16 februari 2013 omstreeks 20.00 uur een berichtje van een vriend genaamd [getuige 2] op facebook. In dit berichtje stond: “Jo kijk even in je container ik zag een neger wat dumpen.” Ik ben toen naar de zaak café/snackbar de Kersenpit gegaan. Ik heb de container die naast de achterdeur staat opengedaan. Ik zag toen een Albert Heijn tas waar kleding uitstak. Ik heb de container toen weer dichtgedaan en heb jullie gebeld. Ik heb zelf de tas niet aangeraakt.
6.
Een proces-verbaal van 19 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (dossierpagina 944 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 augustus 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 3].
Die blauwe vuilniszak die op de foto (het hof begrijpt: op pagina 947 en 948) te zien is, is in de middag van 16 februari 2013 in de container gegooid. De container was toen leeg. De Vomar tas en de Albert Heijntas moeten er wel ingegooid zijn, nadat ik de blauwe vuilniszak erin heb gegooid.
7.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 21 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (dossierpagina 182 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 16 februari 2013 te 21:00 uur, werd door ons een onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval op een supermarkt, gepleegd op 16 februari 2013 omstreeks 18:27 uur.
Aanvullend op het onderzoek bij de Aldi op de [straatnaam 1] hebben wij onderzoek ingesteld aan een vuilniscontainer naast snackbar De Kersenpit op de [straatnaam 3] te Hoorn.
In de container lag een met vuilnis gevulde blauwe vuilniszak en twee gevulde plastic zakken (foto 4). Een plastic boodschappentas van de supermarktketen “Vomar” (foto 5) en een plastic
boodschappentas van de supermarktketen “Albert Heijn” (foto 6). Wij hebben de twee gevulde plastic zakken uit de container gehaald. In de tas van de Vomar zat bovenop een zwarte vuilniszak. Door het optillen van deze zwarte vuilniszak zagen wij dat er kleding in deze tas zat. Door vanaf de buitenzijde aan de onderzijde van deze tas te voelen, merkten wij dat er op een wapengelijkend voorwerp in de tas zat. Beide tassen werden vervolgens zonder verder te openen in zijn geheel veiliggesteld voor verder onderzoek. De Vomar tas werd voorzien van SIN AAFB6205NL en de Albert Heijn tas werd voorzien van SIN AAFB6203NL.
Het onderzoek aan de uit de container veiliggestelde plastic tassen werd op 17 februari 2013 verricht. In de plastic tas van de Vomar (SIN AAFB6205NL) werden de volgende goederen aangetroffen:
- een grijze vuilniszak van het merk KOMO met een gele afsluitstrip aan de bovenzijde (SIN AAFB6204NL);
- een grijze joggingbroek, binnenste buiten gekeerd, met steekzakken en een valse gulp (SIN AAFB6202NL);
- een gebreide zwarte bivakmuts met gaten voor beide ogen en de mond (SIN AAFB6201NL);
- een zwart voorwerp met de uiterlijke verschijningsvormen van een pistool (SIN
AAES6154NL)
In de plastic tas van de Albert Heijn (SIN AAFB6203NL) werden de volgende goederen aangetroffen:
- een zwarte jas met gebreide kraag en manchetten van het merk Jack & Jones, maat M (SIN AAFB6200NL)
- een zwart vest met capuchon, van het merk C&A met blauwe en grijze accenten en op de voorzijde de tekst “download” (SIN AAFB6199NL);
- een paar zwarte fleece handschoenen (SIN AAFB6198NL);
- een losse zwarte leren handschoen (SIN AAFB6197NL);
- een 0,05 euro muntstuk (SIN AAFB6196NL).
De vuilniszak (SIN AAFB6204NL) aangetroffen in de Vomar tas werd op 17 februari 2013 onderzocht op dactyloscopische sporen. Hierbij werden vier dactyloscopische sporen aangetroffen. Aan de binnenzijde van de vuilniszak werd een dactyloscopisch spoor van een onbekende vinger aangetroffen, veiliggesteld en voorzien van SIN AAFY3909NL. Aan de buitenzijde van de vuilniszak werden drie dactyloscopische sporen van onbekende vingers aangetroffen. Deze sporen werden veiliggesteld en ieder voorzien van een SIN: AAFY3910NL, AAFY3907NL en AAFY390BNL.
8.
Een proces-verbaal dactyloscopisch onderzoek van 19 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (dossierpagina 193).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 19 februari 2013 heb ik een onderzoek ingesteld naar de dactyloscopische sporen, die waren aangetroffen door [verbalisant 8] en [verbalisant 7].
Het betrof de volgende sporen.
SIN AAFY3907NL aangetroffen op vuilniszak
SIN AAFY3908NL aangetroffen op vuilniszak
SIN AAFY3909NL aangetroffen op vuilniszak
SIN AAFY3910NL aangetroffen op vuilniszak
Op 19 februari 2013 heb ik de sporen ter zoeking ingevoerd in het systeem HAVANK. Tijdens de zoeking bleek dat het spoor met het SIN AAFY3909NL niet geschikt was individualisatie. Op 19 februari 2013 ontving ik van de dienst IPOL van het korps landelijke politiediensten te Zoetermeer het bericht dat de drie andere sporen waren geïndividualiseerd.
Het spoor met het SIN AAFY3907NL bleek identiek aan een afdruk van de rechterduim
voorkomende op het tienvingerblad van:
[gegevens medeverdachte 2]
Het spoor met het SIN AAFY3908NL bleek identiek aan een afdruk van de linker middelvinger en het spoor met het SIN AAFY391ONL bleek identiek aan een afdruk van de linker duim
voorkomende op het tienvingerblad van:
[gegevens medeverdachte 1]
9.
Een proces-verbaal aanvullend van 28 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (dossierpagina 200 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Wij, verbalisanten, verklaren het volgende:
Op 27 februari 2013 werd door ons een onderzoek naar sporen verricht. Tijdens het ingestelde onderzoek werd het navolgende bevonden en waargenomen.
Omschrijving joggingbroek
De joggingbroek werd voorzien van SIN AAFB6202NL. Links van de zak zaten vlekken van een roodbruine substantie (foto 5). Bemonsteringen van deze substantie werden door ons getest met de TetraBase test en gaven een positief resultaat, wat een indicatie geeft voor de aanwezigheid van bloed.
Omschrijving handschoenen
De handschoen aangetroffen in een tas uit de container werd voorzien van SIN AAFB6197NL en betrof een rechter zwarte leren handschoen. De handschoen was rondom voorzien van opstaande naden en getailleerd rondom de pols. Aan de onderzijde was de handschoen ter hoogte van de palm ingedeeld in twee vakken en de duim was eveneens verdeeld in twee vakken.
De handschoen aangetroffen in het voertuig (het hof begrijpt: het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1], aangeduid in de bewijsmiddelen (thans) genummerd: 16 t/m 18) werd voorzien van SIN AACX3868NL en betrof een linker zwarte leren handschoen. De handschoen was rondom voorzien van opstaande naden en getailleerd rondom de pols. Aan de onderzijde was de handschoen ter hoogte van de palm ingedeeld in twee vakken en de duim was eveneens verdeeld in twee vakken. Het gedeelte rondom de pols was aan de binnenzijde gescheurd.
Het overeenkomen van het materiaal, de grootte, de kleur en de details zoals de naden van beide handschoenen en dit combinerend met het gegeven dat de handschoen uit de container een rechter exemplaar betreft en de handschoen uit het voertuig een linker exemplaar, is het zeker dat beide handschoenen een paar gevormd kunnen hebben.
10.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door drs. [deskundige 1] op 1 mei 2013 (dossierpagina 219 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Onderzoek naar biologische sporen
Er is bloed aangetroffen op de broek AAFB6202NL. Uit de aanvraag onderzoek blijkt dat het
slachtoffer gewond is geraakt tijdens de overval. Het bloed op de broek is bemonsterd, om na
te gaan of dit van het slachtoffer afkomstig kan zijn.
DNA-onderzoek
Het referentiemonster RAAX1295NL van het slachtoffer [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1961) en het in tabel 1 vermelde materiaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek aan de bemonstering AAFB6202NL#02, is het standaard DNA-onderzoek aan deze bemonstering herhaald om de
reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten te onderzoeken. Van de verkregen resultaten is voor deze bemonstering een consensus DNA-profiel opgesteld.
tabel 1 Resultaten, interpretaties en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel / celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
toelichting
AACX3867NL#01 bivakmuts, ter hoogte van mondgat
DNA-mengprofiel. Minimaal vier personen onder wie [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]
Niet berekend
1
AACX3868NL#01 binnenzijde handschoen
Afgeleid DNA-mengprofiel [medeverdachte 1] en [verdachte].
DNA-nevenkenmerken vooralsnog ongeschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek
Niet berekend wegens overige resultaten
1
2
AAFB6193NL#01 bemonstering van patroonhouder
onvolledig DNA-mengprofiel.
[medeverdachte 2] kan niet worden uitgesloten als
cel donor
Niet berekend
1
AAFB6197NL#01 binnenzijde handschoen
DNA-hoofdprofiel van een man [medeverdachte 1]
DNA-nevenkenmerken vooralsnog ongeschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek
Kleiner dan 1 op 1 miljard
-
2
A4FB6201NL#01 bivakmuts, ter hoogte van mondgat
DNA-mengprofiel. Minimaal vier personen onder wie [medeverdachte 2] en [verdachte]
de aanwezigheid van celmateriaal van [medeverdachte 1] kan niet worden uitgesloten
Niet berekend
1
AAFB6202NL#01 bloedspoor achterzijde broek
bloedspoor DNA-profiel van een vrouw
slachtoffer [slachtoffer 2]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
-
AAFB620NL#02 binnenrand tailleband broek
afgeleid DNA-hoofdproflel van een man
[verdachte].
DNA-nevenkenmerken minimaal drie personen,
de aanwezigheid van celmateriaal van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kan niet worden
uitgesloten
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Niet berekend
-
1
tabel 2 Overzicht opgenomen en/of vergeleken DNA-profielen
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
DNA-profielcluster
AAFB6197NL#01 binnenzijde handschoen
afgeleid DNA-hoofdprofiel
[medeverdachte 1], RAAC9564NL
24502
AAFB6202NL#02 tailleband broek
afgeleid DNA-hoofdprofiel
[verdachte], RAAC9791NL
24574
Bijlage DNA-profielcluster 24574 (dossierpagina 225)
NFI-zaaknummer 2013.04.02.022
Omschrijving onderzoeksmateriaal een bemonstering van de tailleband van een joggingbroek
DNA-identiteitszegel AAFB6202NL#02
Delict gewapende overval
Functie opdrachtgever Officier van Justitie
Plaats opdrachtgever Haarlem
Kenmerk aanvrager PL10 RO 2013017014-17
Soort DNA-profiel DNA-mengprofiel
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
Datum opname DNA-databank 26 april 2013
Datum rapportage zie bijgevoegd rapport
NFI-zaaknummer 2010.03.04.070
Omschrijving onderzoeksmateriaal een referentienummer wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1994)
DNA-identiteitszegel RAAC9791NL
Delict DNA veroordeelde
Functie opdrachtgever Officier van Justitie
Plaats opdrachtgever Amsterdam
Parketnummer 13/410266-09
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel n.v.t.
Datum opname DNA-databank 15 maart 2010
Datum rapportage 18 maart 2010
11.
Een proces-verbaal onderzoek wapen van 27 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (dossierpagina 208 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op 16 februari 2013 werd door mij in een vuilcontainer een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Het onderzoek in de vuilcontainer werd uitgevoerd naar aanleiding van een op die dag gepleegde gewapende overval op een filiaal van de supermarktketen “Aldi” te Hoorn.
Het voorwerp had de uiterlijke verschijningsvormen van een pistool. Aan het pistool is een SIN nummer toegekend (AAES6154NL). Het pistool is ontladen. Het wapen was doorgeladen. In de kamer van het pistool bevond zich één patroon. Bij het wapen bevond zich een passende patroonhouder met daarin één patroon. Aan de patronen is een afzonderlijk SIN nummer toegekend (AAES6155NL).
Het pistool is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van biologisch sporenmateriaal. De patroonhouder is afzonderlijk bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van biologisch sporenmateriaal (SIN AAFB6193NL). De genomen bemonstering van het pistool zijn respectievelijk voorzien van SIN AAFB6194NL (ruwe delen wapen) en SIN AAFB6195NL (loop).
Bij nader onderzoek bleek, dat het voorwerp een alarm of startpistool betrof. Het wapen was van het merk BBM, model GAP, kaliber 8 mm. Alarmpistolen en startpistolen zijn bestemd voor het verschieten van knal/alarmpatronen. Met een dergelijk wapen kan voor zover het geluid betreft, een even krachtig schot worden gelost als met een soortgelijk wapen met scherpe munitie.
Derhalve is dit alarm c.q. startpistool een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.
12.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door drs. [deskundige 1] op 28 mei 2013 (dossierpagina 226 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aanvullend DNA-onderzoek
Op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek aan de bemonstering AAFB6193NL#01 van de patroonhouder (zie het deskundigenrapport van 1 mei 2013), is het
standaard DNA-onderzoek aan deze bemonstering herhaald om de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten te onderzoeken. Van de verkregen resultaten is voor deze bemonstering een consensus DNA-profiel opgesteld.
Resultaten, interpretatie en conclusie
De volgende DNA-profielen van personen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA onderzoek:
RAAX1295NL van het slachtoffer [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1961)
RAAC9564NL van de verdachte [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1992)
RAAP3613NL van de verdachte [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] 1996)
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAFB6193NL#01 patroonhouder
onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
[medeverdachte 2] en minimaal twee andere personen (Zie volgende paragraaf voor de bewijswaarde)
Bewijswaarde van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek
Het is niet mogelijk om een ‘standaard’ statistische berekening uit te voeren voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van het vergelijkend DNA-onderzoek, omdat niet alle DNA-kenmerken van alle celdonoren zichtbaar zijn. De wetenschappelijke bewijswaarde van de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt daarom geformuleerd in verbale termen van waarschijnlijkheid (zie kader ‘Bewijswaarde van de sporen en DNA-onderzoek
resultaten van vergelijkend DNA-onderzoek met complexe DNA-mengprofielen’).
Hierbij zijn de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese 1: De bemonstering AAFB6193NL#01 bevat celmateriaal van drie personen: de verdachte [medeverdachte 2] en twee onbekende personen (niet verwant aan elkaar of aan de verdachte [medeverdachte 2]).
hypothese 2: De bemonstering AAFB6193NL#01 bevat celmateriaal van drie personen: drie onbekende personen (niet verwant aan elkaar of aan de verdachte [medeverdachte 2]).
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn
extreem veel waarschijnlijker
als hypothese 1 juist is, dan als hypothese 2 juist is.
13.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door drs. [deskundige 2] op 26 augustus 2013 (dossierpagina 940 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAFB6194NL#01 bemonstering van een pistool
AAFB6198NL#01 bemonstering van de binnenzijde van de linkerhandschoen
AAFB6198NL#02 bemonstering van de binnenzijde van de rechterhandschoen
De DNA-profielen van de volgende personen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
RAAC9564NL [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1992)
RAAC9791NL [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1994)
RAAP3613NL [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] 1996)
RAAX1295NL [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1961)
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek --
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAFBB6194NL#01
DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waaronder minimaal één man.
[medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2] en minimaal één andere persoon
AAFB6198NL#01
DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waaronder minimaal één man.
[medeverdachte 2] en minimaal drie andere personen
AAFB6198NL#02
DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waaronder minimaal één man. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel van een man afgeleid van:
DNA-hoofdprofiel: [verdachte]
Additionele kenmerken:
[medeverdachte 2] en minimaal twee andere personen
kleiner dan één op één miljard
14.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door drs. [deskundige 2] op 16 september 2013 (dossierpagina 1076 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Er wordt gesteld dat het bij spoor AAFB6202NL#02 gaat om een afgeleid DNA-hoofdprofiel. Wat houdt dit in, in bewijsrechtelijke zin?
Van het DNA in de bemonstering AAFB6202NL#02 is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit
betekent dat de bemonstering DNA bevat van meer dan één persoon. De hoeveelheid DNA
die in een bemonstering aanwezig is vertaalt zich naar de hoogte van de pieken in het DNA-profiel. Op basis van de hoogte van de pieken in het DNA-mengprofiel is duidelijk dat de bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat van één persoon. Uit het DNA-mengprofiel is het DNA-profiel van deze persoon afgeleid. Het DNA-profiel van [verdachte] RAAC9791NL matcht met dit afgeleide DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat de bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig ken zijn van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Wilt u aanvullend DNA-onderzoek verrichten aan AAFB6197NL#01 om meer informatie te
verkrijgen over deze DNA-nevenkenmerken.
De bemonstering AAFB6197NL#01 is onderworpen aan aanvullend DNA-onderzoek. De
resultaten van deze onderzoeken worden hier in verkorte vorm gerapporteerd.
Van het DNA in de bemonstering AAFB6197NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen waarin
DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal vier personen, waarvan minimaal één man. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van man van wie een relatief prominente hoeveelheid DNA in de bemonstering aanwezig is.
De DNA-profielen van de volgende personen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
RAAC9564NL [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1992)
RAAC9791NL [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1994)
RAAP3613NL [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] 1996)
RAAX1295NL [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1961)
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] RAAC9564NL. Dit betekent dat [medeverdachte 1] RAAC9564NL de donor kan zijn van de prominente hoeveelheid DNA in de bemonstering. De kans dat een willekeurige man een DNA-profiel heeft dat matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Op basis van de vergelijking kunnen [medeverdachte 2] RAAP3613NL en [verdachte] RAAC9791NL donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid DNA in de bemonstering. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van [slachtoffer 2] RAAX1295NL.
15.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 15 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 7] (dossierpagina 212 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Wij, verbalisanten, verklaren als volgt.
Op 22 februari 2013 werd door ons onderzoek naar sporen verricht in verband met een eerder gepleegde overval op een supermarkt van de winkelketen “Aldi”, gepleegd op zaterdag 16 februari 2013 te Hoorn. Het onderzoek werd verricht in/aan een personenauto.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen.
De personenauto betrof een grijze Volkswagen Golf, aan voor en achterzijde voorzien van het kenteken [kenteken] (foto 1, 2 en 3). Op de achterbank lagen goederen (foto 5), waaronder een zwarte bivakmuts met drie gaten (foto 6) en een (1) zwarte leren handschoen (foto 7).
Biologische sporen
Goednummer PL10RO-2013017014-392858
Object Hoofddeksel (muts)
Kleur Zwart
SIN AACX3867NL
Bijzonderheden bivakmuts met 3 gaten (ogen en mond). Lag op de achterbank.
Goednummer PL10RO-2013017014-392859
Object Handschoen
Kleur Zwart
SIN AACX3868NL
Bijzonderheden Een zwarte leren handschoen. Lag op de achterbank.
16.
Een proces-verbaal van 21 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 2] (dossierpagina 376 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 februari 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
de (mede)verdachte [medeverdachte 1].
Ik heb een VW Golf Metallic met het kenteken [kenteken] (het hof begrijpt: [kenteken]). Ik heb die auto nu ongeveer een jaar. Ik heb die auto afgelopen maandag (het hof begrijpt: 18 februari 2013) voor het laatst uitgeleend, aan mijn moeder. Mijn tante heeft de auto ongeveer anderhalve week geleden geleend. In de periode tussen dat mijn tante en mijn moeder de auto hebben geleend, heeft niemand de auto geleend. Ik reed de auto toen zelf.
17.
Een proces-verbaal van 18 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar H.M. van der Veer (dossierpagina 241 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 februari 2013 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 4].
Op 16 februari 2013, omstreeks 07.45 uur, stond ik in de slaapkamer van mijn woning. Ik woon op het adres [straatnaam 4] te Hoorn NH. Ik zag dat een metallicgrijze Volkswagen Golf parkeerde op de parkeerplaats schuin voor mijn huis. Toen de auto wegreed zag ik dat er drie mannen in de auto zaten. Alle drie waren donkere jongens. Het kenteken van de Golf was [kenteken].
Zaterdagmiddag omstreeks 16.15 uur kwam mijn zoon op bezoek. Hij zei dat er een Golf met donkere jongens erin op het parkeerterrein parkeerde. Ik ben toen ook gaan kijken. Ik zag dat het dezelfde Golf was als die ochtend. Ik zag dat de Golf op de zelfde plaats en op de zelfde wijze stond geparkeerd als die ochtend. Ik zag dat de auto een ander kenteken had dan die ochtend. Ik weet zeker dat het dezelfde auto was. Ik zag dat dezelfde drie personen weer in de Golf zaten. Die avond omstreeks 20.00 uur reed ik langs Aldi en de hoorde dat er een overval was gepleegd.
18.
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (dossierpagina 101 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 16 februari 2013 omstreeks 18.27 uur werd een overval gepleegd op de Aldi te Hoorn. Op 20 februari 2013 werden twee personen aangehouden:
* [medeverdachte 1]
* [medeverdachte 2].
Naar aanleiding van aangetroffen DNA is als verdachte aangemerkt: [verdachte], geboren op [geboortedatum].
Uit onderzoek in het politiesysteem van de politie Noord Holland kwam als telefoonnummer van [verdachte] naar voren [telefoonnummer verdachte]. Voorts bleek zowel uit het politiesysteem Blue View als het digitale communicatie sporensysteem (DCS) dat voornoemd telefoonnummer tot juni 2011 werd opgegeven door [verdachte] dan wel actief was in DCS.
Vervolgens bleek uit onderzoek in het politiesysteem Blue view dat door een medeverdachte als telefoonnummer van [verdachte] werd opgegeven [telefoonnummer 1]. Uit onderzoek in het DCS bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] voor het eerst actief is op 2 april 2011.
Voorts bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] voor het laatst actief is op 16 februari 2013 te 21.00 uur. In dit contact heeft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] contact met telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 1] (in gebruik bij verdachte [medeverdachte 1]).
Het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 1] zat in de gsm met het imeinummer [IMEI 1] die bij verdachte [medeverdachte 1] na zijn aanhouding in zijn fouillering is aangetroffen. Van dit imeinummer waren inmiddels printlijsten opgevraagd waaruit vorenstaande naar voren is gekomen.
19.
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (dossierpagina 1017 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Er is besloten om een nieuw onderzoek in te stellen naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in DCS. Uit onderzoek bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 16 februari 2013 werd gebruikt in een gsm met imeinummer [IMEI 2]. Van dit imeinummer zijn de historische verkeersgegevens gevorderd en verkregen. Van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zijn de historische printlijsten verkregen van de periode van 14 november 2012 tot en met 14 mei 2013. Uit onderzoek in DCS blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in deze periode actief is vanaf 14 november 2012 en voor het laatst op 20 februari 2013 te 22:29:52.
Vervolgens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 16 februari 2013 (dag van de overval) te 15:06:26 en 15:58:24 wordt gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 2] (in gebruik bij [medeverdachte 2]). Tijdens dit belcontact straalt het telefoonnummer [telefoonnummer 1] de zendmast op de [straatnaam 5] te Amsterdam aan. Tevens blijkt uit DCS dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] te 16:16:26 uur dataverkeer heeft. Vervolgens is zichtbaar dat te 16:25:26 uur het nummer [telefoonnummer 1] wordt gebeld doch geen imeinummer van [telefoonnummer 1] meer zichtbaar is.
Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] te 21:00:35 wordt gebeld door het nummer [telefoonnummer medeverdachte 1] (in gebruik bij [medeverdachte 1]) doch van het nummer [telefoonnummer 1] is geen imeinummer zichtbaar. Vervolgens is zichtbaar dat het nummer [telefoonnummer 1] weer actief wordt te 21:25:03 uur waarbij dataverkeer plaatsvindt.
Gezien het vorenstaande is het aannemelijk dat:
- de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (vermoedelijk [verdachte]) op 16 februari 2013 contact heeft met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] en dat het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] probeert om contact te zoeken met [telefoonnummer 1];
- het telefoonnummer [telefoonnummer 1] tussen 16:25 en 21:25 uur vermoedelijk heeft uitgestaan dan wel de simkaart uit het toestel is gehaald of in een ander toestel heeft gezeten.
Onderzoek naar imeinummer [IMEI 2] (vermoedelijk in gebruik bij [verdachte])
Naar aanleiding van onderzoek naar de verkeersgegevens in DCS naar het imeinummer [IMEI 2] werd het volgende bevonden.
Op 16 februari 2013 te 15:06:26 uur werd het telefoonnummer [telefoonnummer 1] met imeinummer [IMEI 2] gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 2] (in gebruik bij [medeverdachte 2]).
Op 16 februari 2013 te 15:58:24 werd het telefoonnummer [telefoonnummer 1] met imeinummer
[IMEI 2] gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 2] (in gebruik bij [medeverdachte 2]).
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] met imeinummer [IMEI 2] straalt hier de zendmast [straatnaam 5] te Amsterdam aan. Uit de verkeersgegevens blijkt dat het bovenstaande imeinummer meer dan vermoedelijk niet meer in het netwerk hangt. Dit kan doordat de gebruiker het toestel heeft uitgezet. Door de provider worden sms-berichten verstuurd tussen 16:26:19 en 20:26:37 uur echter kan deze geen contact krijgen met het toestel. Om 21:25:03 zit het toestel weer in het netwerk ivm dat dan het imeinummer [IMEI 2] weer gekoppeld zit aan het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
Gezien vorenstaande is het aannemelijk dat:
- de gebruiker van het imeinummer [IMEI 2] met telefoonnummer [telefoonnummer 1] (vermoedelijk [verdachte]) op 16 februari 2013 contact heeft met het telefoonnummer van [medeverdachte 2];
- het imeinummer [IMEI 2] tussen 15:58 en 21:26 uur meer dan vermoedelijk heeft uitgestaan dan wel door de provider niet bereikt kon worden.
Inbeslaggenomen GSM’s van [verdachte]
Van de inbeslaggenomen gsm’s uit de fouillering van [verdachte] zijn eveneens de historische verkeersgegevens van de bijbehorende imeinummers [IMEI 3] en [adres 2] gevorderd en verkregen.
Onderzoek naar imeinummer [IMEI 3] (inbeslaggenomen gsm)
De historische verkeersgegevens werden verkregen voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 februari 2013.
Op 16 februari 2013 te 21:56:34 is er 1 contact zichtbaar waar het imeinummer [IMEI 3] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en belt naar telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Tevens is zichtbaar dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op dat moment de zendmast [straatnaam 6] te Amsterdam aanstraalt.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] bleek via een Ciot bevraging ten name te staan van [familielied verdachte] [adres 2].
Gezien vorenstaande bevindingen is het aannemelijk dat het imeinummer [IMEI 3] op de dag van de overval, gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] doch op het tijdstip van de overval niet in gebruik is geweest.
Onderzoek naar Imei-nummer [adres 2] (inbeslaggenomen gsm)
De historische verkeersgegevens werden gevorderd voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 februari 2013.
Het imeinummer [adres 2] met telefoonnummer [telefoonnummer 4] is in de gevorderde periode voor het eerst actief op 20 februari 2013 te 22:24:34 uur. Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] bleek via een Ciot bevraging een prepaidkaart te zijn afgegeven door provider KPN/Lyca.
Naar aanleiding van vorenstaande bevindingen is het aannemelijk dat:
- het imeinummer [adres 2] wordt gebruikt door telefoonnummer [telefoonnummer 4]. Voornoemd imeinummer is voor het eerst actief op 20 februari 2013.
Eindresumé van vorenstaande DCS onderzoeken:
- Opvallend is dat op de dag van de overval, die plaatsvond op 16 februari 2013 omstreeks 18.27 uur, het telefoonnummer [telefoonnummer 1] meer dan vermoedelijk in gebruik bij [verdachte] tussen de tijdstippen 16:25 en 21:25 uur uitstaat dan wel simkaart heeft verwijderd of in een ander toestel heeft gezeten.
- Opvallend is dat er op de dag van de overval contact is tussen telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 2] in gebruik bij [medeverdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer 1] vermoedelijk in gebruik bij [verdachte].
- Op de dag van de overval wordt contact gezocht via het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 1] van [medeverdachte 1] met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] vermoedelijk in gebruik bij [verdachte].
- Opvallend is dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de opgevraagde periode actief is vanaf 14 november 2012 en voor het laatst actief is op 20 februari 2013 te 22:59:53 uur.
- Op 20 februari 2013 is het telefoonnummer [telefoonnummer 4] gekoppeld aan het imeinummer [adres 2] (dit imeinummer behoort bij één van de inbeslaggenomen gsm’s uit de fouillering van [verdachte]) voor het eerst actief om 22:24:34 uur.
- Dit is opvallend gezien het feit dat de verdachte [medeverdachte 1] is aangehouden op 20 februari 2013.
20.
De verklaring van de
verdachte,afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 17 april 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de foto’s die van de joggingbroek zijn gemaakt gezien. Ik herken die joggingbroek als de mijne. Ik ben 1.70 meter lang.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregelen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de Aldi in Hoorn. Bij afsluiten van de winkel voor de nacht hebben de verdachte en een mededader de medewerksters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] belaagd. [slachtoffer 1] werd met kracht naar beneden gedrukt. De verdachte en zijn mededader droegen bivakmutsen en de verdachte had, duidelijk zichtbaar voor de medewerksters, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. De medewerksters hebben daarop het pand geopend en zijn weer naar binnengegaan. Daarbij werd [slachtoffer 2] met dat wapen voortgeduwd. Ook werd het wapen tegen haar hoofd gezet en heeft zij meermalen klikkende geluiden van het overhalen van de trekker gehoord. De medewerksters werden gedwongen de mannen naar de kluis in het kantoor van de Aldi te brengen en deze te openen, waarna de overvallers (een deel van) het geld uit de kluis in een plastic tas hebben gestopt en daarmee vervolgens de winkel zijn uitgerend. Kort daarna zijn de bij de overval gebruikte spullen in de container van een in de buurt gelegen snackbar gedumpt.
Het gebeurde moet voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bijzonder traumatiserend zijn geweest. De verdachte en zijn mededader zijn geheel en al voorbij gegaan aan de ernstige gevolgen van dergelijke gedragingen voor de slachtoffers. Het is van algemene bekendheid dat dergelijke feiten voor de slachtoffers vaak vergaande psychische en andere nadelige gevolgen hebben. Voorts versterkt een feit als dit de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid. De verdachte en zijn mededader(s) hebben het belang van personen om verschoond te blijven van dergelijk gewelddadig gedrag volkomen ondergeschikt gemaakt aan hun eigen kennelijke zucht naar geldelijk gewin.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het door de raadsman overgelegde reclasseringsadvies van 2 december 2013 en het in het dossier reeds aanwezige Reclasseringsadvies van 17 september 2013.
Het hof heeft voorts kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2014 waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van na te noemen gevangenisstraf passend en geboden. De ernst van het feit noopt hier bepaaldelijk toe. Tot een verdergaande matiging op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman is bepleit, bestaat gelet op het voorgaande en ook gelet op de proceshouding van de verdachte geen enkele aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.700,00 wegens geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.309,20 wegens geleden materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.909,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Aldi Zaandam B.V.

De benadeelde partij Aldi Zaandam B.V. heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.737,33 wegens geleden materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 995,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op artikel 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.909,20 (duizend negenhonderdnegen euro en twintig cent) bestaande uit € 409,20 (vierhonderdnegen euro en twintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 1.909,20 (duizend negenhonderdnegen euro en twintig cent) bestaande uit € 409,20 (vierhonderdnegen euro en twintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij Aldi Zaandam B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Aldi Zaandam B.V. ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 995,00 (negenhonderdvijfennegentig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Aldi Zaandam B.V., een bedrag te betalen van
€ 995,00 (negenhonderdvijfennegentig euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. P.A.M. Hoek en mr. H.S.G. Verhoeff , in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 mei 2014.
Mrs. Röttgering en Hoek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]