Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[Appellante sub 1],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zij de afwijzing van hun vorderingen tegen ABN AMRO N.V. aanvechten. De appellanten, die een hypothecaire lening hebben afgesloten, zijn in beroep gekomen tegen de verhoging van het rentepercentage door ABN AMRO. De appellanten stellen dat de wijzigingsbevoegdheid die ABN AMRO in de algemene voorwaarden heeft bedongen, onredelijk bezwarend is en dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat ABN AMRO recht had op de verhoging van de opslag op het rentepercentage, omdat dit contractueel was vastgelegd in de voorwaarden van de lening. De appellanten hebben in hoger beroep elf grieven ingediend, waarin zij onder andere aanvoeren dat de algemene voorwaarden niet correct zijn toegepast en dat de verhoging van de rente onterecht is. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat de wijzigingsbevoegdheid onredelijk bezwarend is. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de mogelijke oneerlijkheid van de algemene voorwaarden in het licht van de EG-Richtlijn 93/13. De beslissing van het hof houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden, terwijl de appellanten de gelegenheid krijgen om hun stellingen aan te passen.