ECLI:NL:GHAMS:2014:3559

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.116.905-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op grond van gestelde handelen in strijd met concurrentiebeding en geschillenregeling

In deze zaak gaat het om een vordering van appellanten tegen geïntimeerden op grond van een vermeende schending van een concurrentiebeding. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een incidenteel vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van het geschil kennis te nemen, op basis van een geschillenregeling die in een voorovereenkomst was opgenomen. Deze geschillenregeling bepaalde dat geschillen door middel van bindend advies zouden worden beslecht. De rechtbank heeft het beroep van de geïntimeerden op deze regeling gehonoreerd.

De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geschillenregeling van toepassing is. Zij stellen dat de geïntimeerden misbruik van recht maken door zich op de geschillenregeling te beroepen, en dat er onvoorziene omstandigheden zijn die de toepassing van de regeling uitsluiten. Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grond is om de geschillenregeling buiten toepassing te verklaren. Het hof heeft zich aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank en vastgesteld dat de geschillen tussen de partijen niet zodanig samenhangen dat deze door dezelfde instantie zouden moeten worden beslecht.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tegen de geïntimeerden. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de appellanten. Dit arrest is uitgesproken door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 12 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.116.905/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 188403/HAZA 12-8 (Noord-Holland)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 augustus 2014
inzake:

1.[APPELLANTE SUB 1]

2.
[APPELLANTE SUB 2].,
3.
[APPELLANTE SUB 3],
4.
[APPELLANTE SUB 4],
5.
[APPELLANTE SUB 5],
6.
[APPELLANTE SUB 6],
allen gevestigd te [plaats],
appellanten,
advocaat: mr. F.J. Schoute te Amsterdam,
tegen:

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

gevestigd te [plaats],
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te [plaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd. Appellante sub 6 zal ook afzonderlijk [appellante sub 6] worden genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 7 september 2012 in hoger beroep gekomen van een incidenteel vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 juni 2012, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het incident, en [geïntimeerden] als gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- pleitnota schriftelijk pleidooi aan de zijde van [appellanten];
- pleitnotitie schriftelijk pleidooi aan de zijde van [geïntimeerden]
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, zich alsnog bevoegd zal verklaren tot kennisneming van de vorderingen van Bond Adminstratie c.s. en deze - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
[appellanten] leggen aan de in de hoofdzaak tegen [geïntimeerden] ingestelde vordering ten grondslag dat laatstgenoemden in strijd hebben gehandeld met het concurrentiebeding opgenomen in een op 31 januari 2008 gesloten voorovereenkomst waarbij onder meer [geïntimeerden] en [appellante sub 6] partij zijn. In deze overeenkomst is in artikel 18 een geschillenregeling opgenomen inhoudende dat de beslechting van geschillen geschiedt door middel van bindend advies.
2.2.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg een beroep gedaan op bedoelde geschillenregeling. De rechtbank heeft dit beroep gehonoreerd en zich (conform het door [geïntimeerden] gevorderde) onbevoegd verklaard om van het geschil van partijen kennis te nemen. Het hof begrijpt dat bedoeld is Bond Adminstratie c.s. in hun vordering niet-onvankelijk te verklaren en zal het dictum in zoverre aanpassen.
In hoger beroep komen [appellanten] tegen deze beslissing op met één grief.
2.3.
[appellanten] hebben als verweer tegen de incidentele vordering van [geïntimeerden] aangevoerd dat deze laatsten misbruik van recht maken door een beroep te doen op de geschillenregeling, althans dat de geschillenregeling op grond van onvoorziene omstandigheden buiten toepassing moet blijven. Zij wijzen er in dit verband op dat bij de rechtbank (en thans bij het hof) een procedure aanhangig is tussen de zoon van Jan Bond, Frank Bond, en zijn houdstermaatschappij [X] (hierna [X]) die (onder andere) eveneens betrekking heeft op de overtreding van het hierboven onder 2.1 bedoelde concurrentiebeding.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.3 tot en met 2.5 dienaangaande heeft overwogen. Ook het hof is van oordeel dat in de door [appellanten] in dit verband aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond is gelegen om de conclusie te wettigen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerden] zich op de geschillenregeling beroepen dan wel om deze wegens onvoorziene omstandigheden te ontbinden.
2.4.
Het hof merkt in dit verband nog op dat niet valt in te zien dat tussen het onderhavige geschil en het geschil tussen [appellanten] en [X] een zodanige samenhang bestaat dat deze door dezelfde instantie zouden dienen te worden beslecht reeds omdat - hoewel zowel aan Jan Bond c.s als aan [X] overtreding van het in de voorovereenkomst opgenomen concurrentiebeding wordt verweten - daaraan kennelijk los van elkaar staande incidenten/ feitelijke gedragingen ten grondslag liggen.
Dat aan het volgen van een bindend adviesprocedure met drie adviseurs relatief hoge kosten zijn verbonden is evenmin een omstandigheid die er toe leidt dat van [appellanten] het volgen van de tussen partijen overeengekomen geschillenregeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden verlangd; die mogelijkheid moet geacht worden bij het sluiten van de voorovereenkomst te zijn verdisconteerd. Voor zover het betoog van [appellanten] ten slotte nog inhoudt dat [geïntimeerden] het bindend advies frusteren en/of als gevolg van de hoogte van de kosten daarvan voor [appellanten] geen reële mogelijkheid openstaat om het gerezen geschil te doen beslechten vindt dat in de feitelijke stellingen van [appellanten] onvoldoende steun.
2.5.
Dit brengt mee dat de door [appellante sub 6] c.s tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerde grief faalt. Het vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd in verband met hetgeen hierboven onder 2.2 is overwogen en voor het overige worden bekrachtigd. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard om van het geschil van partijen kennis te nemen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun tegen [geïntimeerden] (in de hoofdzaak) ingestelde vordering;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 666,- aan verschotten en op € 1.788,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.W.M. Tromp en E.J.H. Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014.