ECLI:NL:GHAMS:2014:3545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.111.983-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en gebreken bij terrasoverkapping met betrekking tot klachtplicht en deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma [X] V.O.F. tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Uitkijk B.V. over de aanneemovereenkomst voor een terrasoverkapping. [X] heeft in het voorjaar van 2009 de terrasoverkapping geleverd en gemonteerd voor het strandpaviljoen van De Uitkijk. Na klachten van De Uitkijk over gebreken aan de overkapping, heeft [X] een vordering ingesteld voor betaling van het resterende bedrag van de aanneemsom. De Uitkijk heeft in reconventie een vordering ingesteld tot ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [X] afgewezen en geoordeeld dat [X] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. In hoger beroep heeft [X] haar eis vermeerderd en het hof heeft de toelaatbaarheid van deze vermeerdering beoordeeld in het licht van de goede procesorde. Het hof heeft geoordeeld dat de deskundigenrapporten voldoende zijn en dat de bezwaren van [X] tegen het deskundigenonderzoek niet opwegen tegen de conclusies van de deskundige. Het hof heeft de grieven van [X] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [X] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.111.983/01
zaak/rolnummer rechtbank Alkmaar : 345279\CV EXPL 10-5859
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2014
inzake
de vennootschap onder firma
[X] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. E.T. van Dalen te Groningen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE UITKIJK B.V. h.o.d.n. restaurant Strandpaviljoen “de Uitkijk”,
gevestigd te Egmond aan Zee,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en De Uitkijk genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 14 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 16 mei 2012 voor zover in conventie gewezen tussen [X] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en De Uitkijk als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Bij arrest van dit hof van 4 september 2012 is een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie heeft op 9 november 2012 plaatsgevonden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de processtukken bevindt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte tot vermeerdering van eis;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd, onder vermeerdering van haar eis, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover in conventie gewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog De Uitkijk zal veroordelen tot betaling van € 15.611,91, met rente en met beslissing over de proceskosten.
De Uitkijk heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad -beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten, voor zover in dit hoger beroep van belang, neer op het volgende.
2.1.1.
[X] heeft in het voorjaar van 2009 in opdracht van De Uitkijk een terrasoverkapping ten behoeve van het strandpaviljoen van De Uitkijk geleverd en gemonteerd.
2.1.2.
Bij brieven van 26 november 2009, 17 april 2010, 22 april 2010 aan [X] heeft De Uitkijk problemen met de overkapping geschetst en om een oplossing gevraagd.
2.1.3.
In het najaar 2009 is het scherm gedemonteerd en voor controle naar de leverancier getransporteerd. In het voorjaar van 2010 is het scherm opnieuw geplaatst.
2.1.4.
Uit de factuur van [X] van 23 maart 2010 blijkt onder meer dat de totale aanneemsom € 35.000,= bedroeg, dat voor “meerwerk constructie balken compleet op uw verzoek” € 4.925,= in rekening is gebracht en De Uitkijk daarop deelbetalingen van € 14.000,= en € 15.000,= heeft verricht, waarna ter betaling een bedrag van € 17.576,30 inclusief btw resteerde. De Uitkijk heeft na aandringen van [X] nog € 3.808,47 betaald, zodat € 13.767,83 onbetaald is gebleven.
2.1.5.
De Uitkijk heeft de problemen met de overkapping inmiddels door een derde laten herstellen.

3.Beoordeling

3.1
In het geding in eerste aanleg heeft [X] gesteld dat De Uitkijk aan haar verschuldigd is € 13.767,83 aan hoofdsom, € 1.044,- aan rente en € 800,= aan buitengerechtelijke incassokosten, heeft zij haar vordering gelet op de (toenmalige) competentiegrens van de kantonrechter tot € 5.000,= beperkt maar het meerdere uitdrukkelijk gereserveerd. Volgens haar zijn eventuele problemen met de door haar geleverde terrasoverkapping te wijten aan gebrekkig onderhoud door De Uitkijk, zodat De Uitkijk verplicht is tot volledige betaling.
3.2
De Uitkijk heeft toegelicht dat zij € 6.000,= van de oorspronkelijke aanneemsom niet heeft voldaan en evenmin het bedrag van € 4.925,= voor het in rekening gebrachte meerwerk. Zij heeft aangevoerd dat de constructie niet goed past waardoor de uitrolbare kapdelen schokken en blijven steken terwijl bovendien de terrasdelen van het paviljoen zo onder druk staan of uit de voegen worden getrokken dat schade ontstaat. Bovendien is de constructie aanzienlijke roestplekken gaan vertonen. Het meerwerk is volgens De Uitkijk niet afgesproken. De Uitkijk heeft in reconventie partiële ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de overkapping gevorderd alsmede veroordeling van [X] tot vergoeding van schade.
3.3
De kantonrechter heeft een deskundigenonderzoek bevolen naar – kort gezegd – de roestplekken die op stukken staal van de overkapping te zien waren en de manier waarop die behandeld zouden kunnen worden. Nadat het deskundigenbericht was uitgebracht heeft hij een aanvullend deskundigenbericht bevolen, zodat de deskundige kon reageren op de kritiek van [X] op (de wijze van totstandkoming van) het deskundigenbericht en tot volledige beantwoording van een gestelde vraag over kon gaan. Bij vonnis van 16 mei 2012 heeft de kantonrechter overwogen dat [X] toerekenbaar jegens De Uitkijk is tekortgeschoten. Uit de roestplekken blijkt dat het materiaal niet op de juiste wijze is behandeld, hetgeen voor rekening van [X] komt, terwijl [X] bovendien niet binnen een redelijke termijn na de klachten van De Uitkijk is overgegaan tot het verrichten van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden. De vorderingen van [X] in conventie zijn afgewezen en in het geding in reconventie heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van De Uitkijk ter specificatie en onderbouwing van haar (schade)vordering. Tegen de afwijzing van zijn vordering in conventie komt [X] in hoger beroep met zeven grieven op.
3.4
[X] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd tot het bedrag van de volledige vordering. De Uitkijk heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van [X]. Deze eisvermeerdering staat evenwel op gespannen voet met de eisen van een goede procesorde. De vordering van [X] bestaat namelijk uit twee delen, te weten een vordering ter zake betaling van een restant van het overeengekomen bedrag en een vordering tot betaling van meerwerk. Alleen dat eerste deel is in eerste aanleg aan de orde gekomen; het meerwerk is in de (tussen-)vonnissen buiten bespreking gebleven. Nu De Uitkijk in eerste aanleg wel verweer had gevoerd tegen het meerwerk en De Uitkijk gelet op de hierna te nemen beslissingen door de eiswijziging niet in haar belangen wordt geschaad, is de vermeerdering van eis toch toelaatbaar.
3.5
Met grief 1 klaagt [X] erover dat geen van de brieven die in rov. 2.1.2 zijn genoemd aan de eisen voor een ingebrekestelling voldoet, zodat zij niet in verzuim is komen te verkeren. [X] heeft daarbij niet concreet aangegeven aan welke eisen niet is voldaan. De brieven maken voldoende duidelijk melding van gebreken met betrekking tot de werking van de overkapping, die reeds zijn en/of zullen ontstaan, en waarvoor De Uitkijk een oplossing van [X] verlangt. Aan [X] moet worden toegegeven dat in die brieven een concrete termijn voor nakoming ontbreekt, maar zij kan uit de inhoud niet anders hebben begrepen dan dat De Uitkijk aandrong op herstel binnen een redelijke termijn door [X]. De Uitkijk heeft verder aangevoerd, dat zij, toen bleek dat de overkapping nog immer problemen veroorzaakte ook nadat deze was teruggegaan naar de fabrikant, uit de houding van [X] heeft opgemaakt dat zij niet openstond voor het uitvoeren van herstel. Dat blijkt ook uit de brief van De Uitkijk van 22 april 2010, waarin De Uitkijk bovendien duidelijk maakt dat [X] alle kosten dient te dragen. Tegen die achtergrond was ingebrekestelling niet nodig. De grief faalt.
3.6
Grief 2 strekt ten betoge dat De Uitkijk heeft nagelaten binnen bekwame tijd te klagen, zoals bedoeld in artikel 6:89 BW. Ook deze grief faalt. De vraag of een kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied dient volgens vaste rechtspraak te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belagen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Een vaste termijn (zoals de door [X] gesuggereerde twee maanden) kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt (ECLI:NL:HR:2013:BY4600). Daarbij komt dat artikel 6:89 BW strekt tot bescherming van de belangen van – in dit geval – [X]. Of De Uitkijk al dan niet met bekwame spoed als bedoeld in artikel 6:89 BW heeft gehandeld wordt dan ook in belangrijke mate bepaald door de vraag of, en zo ja in hoeverre en op welke wijze de belangen van [X] daadwerkelijk zijn geschaad doordat De Uitkijk niet tijdig heeft geklaagd. [X] heeft haar beroep op artikel 6:89 BW op dat punt niet, althans onvoldoende concreet toegelicht. Zij heeft niet gesteld in welk concreet belang zij is getroffen doordat De Uitkijk haar klachten niet eerder heeft geuit. Om die reden faalt het beroep van [X] op artikel 6:89 BW.
3.7
Grief 3 betreft het deskundigenbericht.
3.8
[X] voert primair aan dat het bericht is totstandgekomen zonder toepassing van hoor en wederhoor. Partijen zijn namelijk niet aanwezig geweest bij het onderzoek ter plaatse door de deskundige, hetgeen volgens haar vereist is. Partijen kunnen, als zij aanwezig zijn, wijzen op zaken die anders onderbelicht of onbeoordeeld zouden blijven. Dat de kantonrechter de deskundige heeft verzocht om, met inachtneming van de opmerkingen van [X] over het deskundigenbericht, een aanvullend rapport op te maken volstaat volgens [X] niet om het gebrek dat aan het bericht kleeft te helen.
3.8.1.
Bij de beoordeling van het primaire bezwaar van [X] stelt het hof voorop, dat toepassing van hoor en wederhoor een wezenlijk onderdeel vormt van het uitbrengen van een deskundigenbericht. In dat kader volgt uit de landelijke “Leidraad deskundigen in civiele zaken”, paragraaf 105, dat indien onderzoek ter plaatse door de deskundige vereist is, zoals in het onderhavige geval, de deskundige beide partijen behoort uit te nodigen om daarbij aanwezig te zijn. Naar het oordeel van het hof betekent het feit dat abusievelijk partijen niet zijn uitgenodigd echter niet zonder meer, dat het deskundigenrapport niet meer (geheel) bruikbaar is: of dat het geval is en of gebreken zich mogelijk laten helen, hangt af van alle relevante omstandigheden van het geval.
3.8.2.
Uit de processtukken leidt het hof af dat de gang van zaken de volgende is geweest. De staalconstructie die de deskundige moest onderzoeken lag opgeslagen bij Borati, een bedrijf dat van De Uitkijk opdracht had gekregen om voor herstel zorg te dragen. Er was enige haast bij het deskundigenonderzoek geboden, vanwege de start van het nieuwe strandseizoen. De deskundige heeft zich (na daarvoor door Borati te zijn benaderd) rond 20 februari 2011 naar Borati begeven voor het onderzoek, zonder partijen daarvoor uit te nodigen. De deskundige had op dat moment nog niet de beschikking over het tussenvonnis van 16 februari 2011 met de vragen en de informatie over de wijze waarop hij het onderzoek moest uitvoeren. Partijen waren daardoor niet bij het onderzoek ter plaatse aanwezig, wel een technisch assistent van Borati.
3.8.3.
De bezwaren van [X] zijn de volgende. Omdat de deskundige tijdens het onderzoek nog geen vonnis van de rechtbank had, moeten zijn instructies van de aanwezige persoon van Borati zijn gekomen en heeft de deskundige niet conform het tussenvonnis kunnen onderzoeken. Omdat [X] niet aanwezig was bij het onderzoek kon zij ook niet verifiëren dat de deskundige, zoals deze aangeeft, niet inhoudelijk met de persoon van Borati heeft gesproken. Ook verder is het proces volgens [X] onvoldoende transparant geweest. Uit een brief van de gemachtigde van De Uitkijk blijkt dat deze foto’s aan de deskundige heeft gezonden die [X] niet bekend zijn; datzelfde geldt voor het eventueel begeleidend schrijven en een brief die de heer [Y] namens De Uitkijk aan de deskundige heeft verzonden.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat deze bezwaren van [X] het deskundigenbericht niet zonder meer onbruikbaar maken, maar dat daaraan, door een nadere toelichting van de deskundige in een aanvullend deskundigenbericht, tegemoet kan worden gekomen. De kantonrechter heeft de deskundige om een dergelijk bericht gevraagd en partijen daarbij in de gelegenheid gesteld eerst schriftelijk aanvullende vragen te stellen en opmerkingen te maken, hetgeen zij hebben gedaan. De brief met haar aanvullende vragen (kennelijk daterend van 12 januari 2012) is door [X] niet in het geding gebracht. Uit de aanvullende deskundigenrapporten van 21 december 2011 en 16 januari 2012 blijkt niet dat [X] de deskundige heeft bevraagd over de foto’s en de brief van (de zijde van) De Uitkijk; wel blijkt (andermaal) dat de deskundige overleg met Borati irrelevant acht voor zijn oordeel. Het hof is van oordeel dat op deze manier de gebreken in de werkwijze van de deskundige op adequate wijze zijn geredresseerd.
3.8.5.
Daar komt bij dat [X] in hoger beroep geen enkel concreet punt heeft genoemd waarop hij de deskundige bij het uitvoeren van het onderzoek ter plaatse heeft willen wijzen. Bij gebreke daarvan heeft [X] onvoldoende toegelicht dat en waardoor zij door de gang van zaken, in weerwil van hetgeen hiervoor is overwogen, in haar belangen is geschaad.
3.9
Het subsidiaire bezwaar van [X] betreft inhoudelijke kritiek op de deskundigenberichten. Het hof zal daarom de deskundigenberichten opnieuw beoordelen aan de hand van die kritiek en de grief in zoverre tezamen met grief 4 bespreken.
3.9.1.
De conclusies van de deskundige laten zich als volgt samenvatten. Er is corrosie aangetroffen ter plaatse van boutgaten en ter plaatse van opgelaste hoekplaten van de constructie. De hoekplaten zijn ondeugdelijk behandeld. Vele boutgaten zijn aangebracht nadat het staal is gegalvaniseerd, als gevolg waarvan het blote staal gaat corroderen. Ook de bouten en moeren lijken niet te zijn behandeld, hetgeen eveneens tot corrosie leidt. Een normale galvanische zinklaag is bestand tegen op- en afbouwwerkzaamheden en geeft, ook in de nabijheid van strand en zee, een bescherming van minimaal enkele jaren. Als reparatie is het opnieuw verzinken (een “zinkbad”, na schoonstralen) van de gehele constructie het beste, maar stralen is op locatie niet eenvoudig te realiseren. Sprays met Noxyde, Zinga, Jotacoat of Rust-Anode zijn bedoeld voor kleinere reparaties: daaronder vallen de hoekplaten. Het probleem bij spray is de voorbehandeling: voor een goed resultaat is geheel schoon en blank materiaal nodig en dat is in gaten vrijwel onmogelijk. Het resultaat van spray zal beperkter in levensduur zijn dan dat van opnieuw verzinken.
3.9.2.
Het hof volgt [X] niet in zijn kritiek op de deskundigenrapporten. Naar ’s hofs oordeel heeft de deskundige bij de hoekplaten wel aangegeven wat de oorzaak van de corrosie is, namelijk dat deze ondeugdelijk zijn behandeld. De deskundige voert zijn onderzoek zelfstandig uit en bepaalt daarbij zelf zijn werkwijze, zodat het aan hem is te beoordelen of destructief onderzoek nodig is (blijkbaar meende hij van niet). Wat de boutgaten betreft is lokalisatie en tellen van die gaten niet nodig om de vragen van de kantonrechter te beantwoorden. Ook indien, zoals [X] stelt, de door haar gebruikte moeren en bouten wel gegalvaniseerd waren (de deskundige trekt dat in twijfel), laat dat onverlet dat volgens de deskundige corrosie is ontstaan door het aanbrengen van gaten ná het galvaniseren. Volgens [X] is stralen ter plaatse wel mogelijk, maar dat ondergraaft de bevindingen van de deskundige op generlei wijze. De deskundige is gevraagd op welke wijze de plekken “redelijkerwijze” behandeld moeten worden (die vraag heeft hij beantwoord) en niet, welke verschillende methoden van herstel er zijn, zodat het rapport in zoverre ook niet onvolledig is. Dat de door [X] ingeschakelde deskundige meent dat sprays hetzelfde niveau van herstel kunnen bewerkstelligen als volledig verzinken, maakt de andersluidende mening van de deskundige nog niet onbetrouwbaar. Er zijn ten slotte geen aanwijzingen dat de deskundige wezenlijke zaken over het hoofd heeft gezien. De vraag wie de schade heeft veroorzaakt is de deskundige niet gesteld en die vraag heeft [X] ook niet aan de deskundige gesuggereerd toen hij daarvoor de gelegenheid had.
3.1
Het hof neemt de bevindingen van de deskundige daarom over en maakt deze tot de zijne. Uit het deskundigenrapport volgt dat hoekplaten en - na galvaniseren aangebrachte - boutgaten corrosie vertonen. Nu uit het rapport ook volgt dat deugdelijk gegalvaniseerd materiaal een levensduur van minimaal enkele jaren heeft, ook in de nabijheid van zee en strand, mocht De Uitkijk de afwezigheid van corrosie dus verwachten. [X] heeft nog aangevoerd dat De Uitkijk zelf in de staalconstructie is gaan boren en daarmee de corrosie heeft veroorzaakt, doch dat standpunt lijkt op een misverstand te berusten. [X] verwijst ter onderbouwing namelijk naar de brieven van de Uitkijk van april 2011 en mei 2011 waarin staat, dat de onderhoudsman van de Uitkijk aan de terrasoverkapping heeft gewerkt. Daaruit volgt echter nog niet dat (de onderhoudsman van) De Uitkijk zelf in de constructie is gaan boren. Volgens De Uitkijk is dat ook niet zo. Waar zij op doelde is dat zij twee zijleggers heeft aangepast maar aan de staalconstructie heeft zij niets veranderd, terwijl [X] daarin wel heeft geboord, in een poging de constructie op maat te maken. [X] heeft in dit licht onvoldoende concreet toegelicht dat De Uitkijk de corrosie aan zichzelf te wijten heeft. [X] stelt nog wel dat zij de boorgaten met spray heeft behandeld, maar uit het deskundigenrapport volgt dat dat slechts een goed resultaat geeft na de juiste voorbehandeling. Dat zij die voorbehandeling ook heeft toegepast heeft [X] niet gesteld.
3.11
Het bovenstaande brengt mee dat de grieven 3 en 4 falen.
3.12
Met grief 5 voert [X] aan dat de problemen zijn veroorzaakt door gebrekkig onderhoud door De Uitkijk. De grief faalt, nu [X] heeft nagelaten concreet te stellen en toe te lichten welk onderhoud De Uitkijk volgens haar had moeten uitvoeren, dat het door De Uitkijk gevoerde onderhoud gebrekkig was en dat daardoor de problemen zijn veroorzaakt waarover De Uitkijk klaagt (met name de corrosie en het niet-passen van de constructie). De verwijzing door [X] naar de algemene opmerking in de e-mail van (kennelijk) de leverancier van de overkapping (productie 4 bij conclusie van antwoord), dat “
het zeer belangrijk is dat regelmatig onderhoud wordt verricht door de gebruiker van het systeem” volstaat in dat verband niet.
3.13
Grief 6 betreft allereerst de problemen vanwege het niet-passen van de constructie. [X] stelt dat niet de door haar geleverde terrasoverkapping, maar het strandpaviljoen van De Uitkijk niet maatvast is. Zij baseert zich in dat verband op een brief van Borati van 8 september 2010 (productie 20 bij akte overlegging producties van [X]) waaruit dat zou blijken. De Uitkijk heeft ter betwisting onder meer verwezen naar de (eveneens reeds in eerste aanleg overgelegde) brief van [Z] van 11 januari 2011.
3.14
Uit de brief van Borati kan het hof niet afleiden dat het strandpaviljoen niet maatvast is. Weliswaar staat daarin als voorgenomen activiteit vermeld “
Aanpassen van het gehele patio systeem in de breedte zodat deze passend wordt”, maar daaruit volgt niet dat het paviljoen niet maatvast is. Dat het probleem niet bij het paviljoen ligt wordt ondersteund door de brief van [Z] (de leverancier van het paviljoen), waarin deze schrijft dat het onmogelijk is dat het paviljoen niet maatvast zou zijn en daaraan toevoegt; “
De stalen fundering is juist ontwikkeld en gemaakt om dit soort problemen te voorkomen. Het paviljoen moet nl ieder jaar afgebroken en weer opgebouwd kunnen worden, door de stalen fundering die onvervormbaar is kan dit juist al een aantal jaren zonder problemen”.
3.15
[X] verwijst ook bij deze grief naar door De Uitkijk zelf aangebrachte aanpassingen, maar dat is vergeefs. In het bijzonder gezien haar brief van 17 april 2010, waarin De Uitkijk [X] heeft gewezen op de slechte maatvoering en het feit dat [X] daarvan niet op de hoogte was, had het op de weg van [X] gelegen om concreet aan te geven welke aanpassingen De Uitkijk dan volgens haar heeft uitgevoerd en waarom deze tot de beweerde problemen hebben geleid. Dat heeft [X] nagelaten. Zij heeft aldus onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit de juistheid van haar stellingen kan volgen. Grief 6 faalt in zoverre.
3.16
Met grief 6 stelt [X] voorts nog het meerwerk aan de orde, welke vordering volgens haar gelet op haar eisvermeerdering in hoger beroep aan de orde behoort te komen. Zij heeft toegelicht dat het meerwerk de constructiebalken betreft. [X] stelt niet precies op de hoogte te zijn van het verweer ter zake van De Uitkijk, maar voert aan dat De Uitkijk wel opdracht tot het uitvoeren van meerwerk heeft gegeven.
3.17
Het hof constateert dat De Uitkijk reeds in eerste aanleg (conclusie van antwoord nrs. 14-16) de verschuldigdheid van het meerwerk voor een bedrag van € 4.925,= (conclusie van antwoord, nr. 5) gemotiveerd heeft betwist. Volgens De Uitkijk moest de constructie na het oorspronkelijke ontwerp worden aangepast, omdat de geoffreerde constructie niet zou werken. Daarbij werd niet over extra kosten gesproken. Uit de stellingen van [X] kan het hof niet afleiden dat zij De Uitkijk, zoals artikel 7:755 BW vergt, tijdig heeft gewezen op de uit de wijzigingen voortvloeiende prijsverhoging en evenmin, dat De Uitkijk die prijsverhoging had moeten begrijpen. Daarop strandt deze meerwerkvordering. Voor de posten opbouw en afbouw heeft [X] niet betwist dat deze, zoals De Uitkijk stelt (conclusie van antwoord, nr. 5) goeddeels zijn voldaan, zodat [X] onvoldoende heeft gesteld dat zij ter zake nog een vordering op De Uitkijk heeft. Datzelfde geldt voor de post “reinigen, transport, opslag en jaarlijks benodigd klemmateriaal” (conclusie van antwoord, nr. 10). Ook grief 6 faalt mitsdien.
3.18
De slotsom luidt, dat de grieven falen. Hetgeen [X] ter onderbouwing van haar grieven meer of anders heeft aangevoerd kan niet tot andere oordelen leiden. Het bewijsaanbod van [X] zal als niet ter zake dienend en overigens als te vaag worden afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Nu [X] daarin terecht in de gedingkosten is verwezen, faalt ook grief 7. [X] zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Uitkijk begroot op € 1.815,= aan verschotten en € 1.788,= voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.H. Huijzer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.