ECLI:NL:GHAMS:2014:3448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
200.138.094-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruimingsbescherming en huurcontracten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [X] B.V. tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de huur van een bedrijfsruimte die door de geïntimeerde, wonend te [woonplaats], werd gehuurd. De huurovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan voor een periode van vijf jaar, maar na afloop van deze termijn zijn er nieuwe overeenkomsten gesloten. De appellant heeft de ontruiming van de gehuurde ruimte aangezegd, maar de geïntimeerde heeft hier geen gevolg aan gegeven en heeft in plaats daarvan een verzoek tot ontruimingsbescherming ingediend bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de geïntimeerde in zijn verzoek ontvangen en heeft geoordeeld dat de geïntimeerde in zijn bewijs is geslaagd dat de appellant op de hoogte was van de verbouwing van de bedrijfsruimte tot woonruimte. Dit oordeel is door de appellant bestreden in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de appellant, mr. R.V.H. Jonker, en de advocaat van de geïntimeerde, mr. M. Ellens, hun standpunten toegelicht. Het hof heeft besloten dat de geïntimeerde in de gelegenheid wordt gesteld tot nadere bewijslevering, met name door het horen van getuigen. De beslissing van het hof is op 19 augustus 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de mogelijkheid voor nadere bewijslevering is vastgesteld voor 22 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.138.094/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1391121 EA VERZ 12-1935
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer uitgesproken op 19 augustus 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. R.V.H. Jonker te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. M. Ellens te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] B.V. en [geïntimeerde] genoemd.
[X] B.V. is bij appelschrift met bewijsstukken, ontvangen ter griffie van het hof op 2 december 2013, onder aanvoering van elf grieven en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 10 januari 2013 en 11 september 2013 die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikkingen zal vernietigen en alsnog het verzoek van [geïntimeerde] zal afwijzen, subsidiair de ontruimingsbeschikking zal verlengen met een periode van maximaal een jaar onder vaststelling van de huidige vergoeding, kosten rechtens.
Op 24 januari 2014 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen, inhoudende het aanbod tot nadere bewijslevering en het verzoek de beschikkingen waarvan beroep te bekrachtigen, kosten rechtens.
Op 24 maart 2014 is door [X] B.V. een aantal stukken overgelegd.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 april 2014. Bij die gelegenheid heeft mr. Jonker voornoemd namens [X] B.V. het woord gevoerd. Namens [geïntimeerde] heeft mr. Ellens voornoemd het woord gevoerd. Beide advocaten hebben zich daarbij bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking van 10 januari 2013 onder 1. a. tot en met j. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen in deze zaak. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Waar nodig zal het hof deze aanvullen met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan.
2.2
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende.
[geïntimeerde] heeft bij schriftelijk vastgelegde overeenkomst van 31 augustus 1992 van [X] B.V. de ruimte aan de [adres] te [woonplaats] gehuurd voor een periode van vijf jaar. Na afloop van deze termijn hebben partijen met betrekking tot het gehuurde in april 2003 een nieuwe huurovereenkomst getekend voor de duur van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 september 2002, waarna deze is verlengd voor de duur van vijf jaar, tot en met 31 augustus 2012. Het opschrift van de eerste huurovereenkomst luidt “huurkontrakt bedrijfsruimte”. Voorts vermeldt de huurovereenkomst dat het verhuurde bestemd is om te worden gebruikt als studioruimte (art. 7(1)). De tweede (nieuwe) huurovereenkomst draagt het opschrift “huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte niet ex artikel 7A:1624 BW”. In art. 1.2 is bepaald dat het gehuurde uitsluitend mag worden gebruikt als bedrijfsruimte ten behoeve van de activiteiten van huurder, zijnde het adviseren met betrekking tot interieurbouw, restauratie, renovatie, bouwbegeleiding en projectinrichting. Bij brief van 2 februari 2012 heeft [X] B.V. [geïntimeerde] bericht dat het huurcontract met betrekking tot de door hem gehuurde bedrijfsruimte afloopt op 31 augustus 2012 en hem de ontruiming aangezegd tegen dezelfde datum. [geïntimeerde] heeft aan deze ontruimingsaanzegging geen gevolg gegeven. Vervolgens heeft [geïntimeerde] zich bij inleidend verzoekschrift van 31 oktober 2012 tot de kantonrechter gewend met een verzoek strekkende tot ontruimingsbescherming op grond van artikel 7:230a BW. [geïntimeerde] heeft primair verzocht hem niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, zich daarbij op het standpunt stellend dat het gehuurde moet worden beschouwd als woonruimte, waarop een ander huurregime van toepassing is. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat hij destijds met medeweten en instemming van [X] sr., die namens [X] B.V. de huurovereenkomst is aangegaan, het gehuurde tot woning ging verbouwen en daarin ging wonen. Subsidiair heeft [geïntimeerde] verzocht om de termijn waarbinnen ontruiming zou moeten plaatsvinden, te verlengen met een jaar na het eindigen van de huurovereenkomst per 31 augustus 2012.
2.3
De kantonrechter heeft bij beschikking van 10 januari 2013 [geïntimeerde] toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat [X] B.V. ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] het gehuurde verbouwde tot woonruimte en daarin ging wonen. Bij beschikking van 11 september 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] in dat bewijs is geslaagd en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ex 7:230a BW.
2.4
Kern van het hoger beroep van [X] B.V. betreft de klacht dat de kantonrechter [geïntimeerde] geslaagd heeft geacht in het hem opgedragen bewijs.
2.5
Het hof overweegt het volgende. Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] naast zichzelf [A], architekt, en [B], buurvrouw, als getuigen doen horen. Geen van beiden heeft verklaard over hetgeen tussen [geïntimeerde] en [X] sr. is besproken met betrekking tot het gebruik van het gehuurde; zij zijn daarbij niet aanwezig geweest. Voorts is een schriftelijke verklaring overgelegd van [C], die met betrekking tot de andere helft van de oorspronkelijke ruimte eveneens een huurcontract met [X] B.V. had gesloten. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat op grond van de getuigenverklaringen in samenhang met deze schriftelijke verklaring niet zonder meer kan worden aangenomen dat [X] sr. ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] in het gehuurde zou gaan wonen en dat [X] sr. daarmee instemde zodat hij feitelijk heeft ingestemd met gebruik van het gehuurde als woonruimte in plaats van bedrijfsruimte. Hier komt nog bij dat de verklaring van [C] niet ter zitting onder ede is afgelegd en de rechter hem dus ook geen vragen heeft kunnen stellen.
Alvorens te beslissen zal het hof daarom [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen tot nadere bewijslevering, in het bijzonder door het alsnog als getuige doen horen van [C].

3.Beslissing

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot nadere bewijslevering, in het bijzonder door het alsnog doen horen van [C] met betrekking tot de door de rechtbank in de (tussen)beschikking van 10 januari 2013 aan [geïntimeerde] gegeven bewijsopdracht;
bepaalt dat de getuige zal worden gehoord door mr. J.C.W. Rang, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op
woensdag 22 oktober 2014 om 9.30 uur;
gelast [geïntimeerde], indien partijen, hun advocaten en/of de getuige op het genoemde tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, dit binnen twee weken na dagtekening van dit arrest schriftelijk aan het (enquêtebureau van het) hof mee te delen onder opgave van de verhinderdata van partijen, de advocaten en die van de getuige in de maanden november en december 2014, alsmede januari 2015 in welk geval met inachtneming van die verhinderdata een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is op 27 mei 2014 gegeven door mrs. J.C.W. Rang, R.H. de Bock en M.M.W. Koopmann, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.