In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aanslag recht van schenking die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd voor een belastbare verkrijging in het jaar 1995. De inspecteur stelde dat belanghebbende, die in 1995 het woongenot had van een woning die eigendom was van haar zoon, een belastbare schenking had ontvangen. Het Hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een belastbare schenking, omdat niet kon worden aangenomen dat de zoon was verarmd door het feit dat belanghebbende geen vergoeding voor het woongenot had betaald. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat er een bruikleenovereenkomst was en dat de voorwaarden voor een schenking volgens de Successiewet 1956 niet waren vervuld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de aanslag over het jaar 1995, en het Hof verklaarde het beroep tegen deze aanslag gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974 en moest hij het betaalde griffierecht van € 118 vergoeden.