In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een mobiele telefoon, een Blackberry Bold, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze telefoon van diefstal afkomstig was. De tenlastelegging betrof de periode van 25 december 2012 tot en met 21 januari 2013, waarin de verdachte de telefoon had verworven in Amsterdam.
Tijdens de terechtzittingen in hoger beroep op 9 en 21 januari 2014 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdediging stelde dat de verdachte de telefoon voor een redelijke prijs van € 100,- had gekocht en daarom niet kon weten dat deze van diefstal afkomstig was. Het hof verwierp dit verweer, wijzend op het risico dat verbonden is aan het kopen van een telefoon van een onbekende op straat, zonder aankoopbewijs of onderzoek naar de herkomst van het goed.
Het hof oordeelde dat de verdachte niet de vereiste zorgvuldigheid in acht had genomen en dat hij zich schuldig had gemaakt aan schuldheling. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, waarvan 10 uren subsidiair 5 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Het hof besloot de werkstraf voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De beslissing van het hof was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.