ECLI:NL:GHAMS:2014:3293

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
23-004601-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting op het dak van basisschool met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van brandstichting op het dak van basisschool Het Palet-Zuid in Amstelveen op 30 juni 2012. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aansteken van brand, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders te duchten was. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk brand stichten, met gemeen gevaar voor goederen. De verdachte werd eerder niet strafrechtelijk veroordeeld, wat het hof in overweging nam bij de strafoplegging. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de straf verlaagd tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren en 20 dagen jeugddetentie, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 3.000,00. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-004601-13
datum uitspraak: 19 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-864205-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/op de/het dak(en) (behorende bij basisschool Het Palet-Zuid gelegen aan de [straatnaam]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een ontstoken aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en/of (vervolgens) een (plastic) (speel)huis(je), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat papier en/of dat (plastic) (speel)huis(je) en/of voornoemd(e) dak(en) en/of het plafond en/of de/het toilet(ten) van voornoemde basisschool geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat schoolgebouw en/of de inventaris van dat schoolgebouw en/of omliggende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de nabijheid van de basisschool bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2012 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht op het dak behorende bij basisschool Het Palet-Zuid gelegen aan de [straatnaam], immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een ontstoken aansteker in aanraking gebracht met papier en een plastic speelhuisje, ten gevolge waarvan dat papier en dat plastic speelhuisje en voornoemd dak en het plafond van voornoemde basisschool gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde, waarbij naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar voor andere bewezen is verklaard, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een aantal andere jongens brand gesticht op het dak van een basisschool. Door deze brand is grote schade aan het schoolgebouw ontstaan. Het hoeft geen betoog dat een dergelijke brandstichting een ernstig feit is. Het hof houdt anderzijds rekening met het tijdsverloop, de persoon van de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden bij de oplegging van de straf en de aan de vordering van de benadeelde partij gekoppelde schadevergoedingsmaatregel.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juni 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof ziet geen aanleiding de verdachte tot vergoeding van een hoger bedrag te veroordelen dan zijn medeverdachten, waarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat zij gehouden zijn ieder voor zich € 3000,00 te vergoeden aan de benadeelde partij.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal bij uitblijven van betaling of onmogelijkheid van verhaal vervangende jeugddetentie voor de duur van 1 dag opleggen aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.C. van Reekum, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2014.
mr. Vennix is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]