ECLI:NL:GHAMS:2014:3217

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
200.145.446-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; verhuur kamer aan student; beoordeling huurovereenkomst naar aard van korte duur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 17 februari 2014. [appellante] had van 1 september 2012 tot 1 september 2013 een onzelfstandige woonruimte gehuurd van [geïntimeerde] voor een huurprijs van € 236,- per maand. De huurcommissie heeft op 12 augustus 2013 geoordeeld dat deze huurprijs niet redelijk was en heeft een huurprijs van € 116,92 per maand vastgesteld. De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de huurcommissie [appellante] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar verzoek, omdat de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur was. In reconventie heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van € 297,50 aan [appellante] wegens onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten.

In het hoger beroep heeft [appellante] grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met de stelling dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vorderingen. [geïntimeerde] heeft in een incidentele memorie gevorderd dat [appellante] niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, onder verwijzing naar het appelverbod in artikel 7:262 lid 2 BW. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellante] in het hoger beroep kan worden ontvangen, omdat zij heeft gesteld dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik van de relevante artikelen is getreden.

Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerde] afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Dit arrest is gewezen door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.145.446/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 13-25861
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] VASTGOED B.V.,
tevens handelend onder de naam [X] MAKELAARDIJ B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.D. Poot te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 8 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 17 februari 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Overeenkomstig de appeldagvaarding heeft [appellante] grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen in conventie, althans deze zal afwijzen en [geïntimeerde] in reconventie zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van € 1.428,96 met rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele memorie tot niet-ontvankelijkheid ([geïntimeerde]);
- memorie van antwoord in het incident ([appellante]).
Vervolgens is arrest bepaald in het incident.
Bij incidentele memorie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties.
[appellante] heeft in het incident geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het
volgende.
2.1.1
[appellante] heeft van 1 september 2012 tot 1 september 2013 een onzelfstandige woonruimte op het perceel [adres] gehuurd van [geïntimeerde] voor € 236,- per maand. De huurcommissie heeft op 12 augustus 2013 uitspraak gedaan op een verzoek van [appellante] en heeft daarbij bepaald dat de hiervoor genoemde huurprijs per maand niet redelijk is en dat een huurprijs van € 116,92 per maand redelijk is, op basis van een puntenaantal van de woonruimte van 61.
2.1.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie voor recht verklaard dat de huurcommissie [appellante] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar verzoek, omdat sprake is van een huurovereenkomst die naar zijn aard van korte duur is. In reconventie heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot (terug)betaling aan [appellante] van € 297,50 met rente, uit hoofde van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten. Een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering strekkend tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] in het hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat tegen het bestreden vonnis geen hoger beroep openstaat op grond van het appelverbod in artikel 7:262 lid 2 BW, en dat hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd niet tot doorbreking van bedoeld appelverbod kan leiden.
2.3
[appellante] heeft verweer gevoerd op gronden die hierna, voor zover van belang, zullen worden weergegeven.
2.4
Ingevolge artikel 7:262 lid 2 BW staat tegen de beslissing krachtens lid 1 van dit artikel geen hogere voorziening open. Dit is slechts anders indien de rechter buiten het toepassingsbereik van artikel 7:262 BW is getreden of dit artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien bij de totstandkoming van de beschikking een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.5
Anders dan [geïntimeerde] betoogt, kan [appellante] in het hoger beroep worden ontvangen. Voor ontvankelijkheid is voldoende dat [appellante] heeft gesteld dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik van artikel 7:246-265 BW is getreden, althans dat de kantonrechter ten onrechte deze artikelen buiten toepassing heeft gelaten. De vraag of de door [appellante] aangevoerde gronden tot doorbreking van het bedoelde appelverbod kunnen leiden, dient in de hoofdzaak in hoger beroep te worden beantwoord.
2.6
Daarnaast heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, omdat de vordering in conventie en reconventie waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen minder beloopt dan het in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde bedrag van € 1.750,-. Volgens [geïntimeerde] bedraagt de vordering in eerste aanleg in totaal slechts € 1.726,46, bestaande uit de vordering van [appellante] in reconventie van € 1.428,96 aan teveel betaalde huur en € 297,50 aan onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten.
2.7
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] ten onrechte niet haar vordering in eerste aanleg in conventie betrokken bij de berekening van de appelgrens. Bedoelde vordering tot vernietiging van de uitspraak van de huurcommissie van 12 augustus 2013 - welke vordering door de kantonrechter is aangemerkt als een vordering tot een verklaring voor recht om [appellante] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek bij de huurcommissie - betreft een vordering van onbepaalde waarde als bedoeld in artikel 332 lid 1 Rv. Niet gebleken is van het bestaan van duidelijke aanwijzingen dat de vordering in conventie en in reconventie waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-.
2.8
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.
2.9
De beslissing over de proceskosten in dit incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.1
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 2 september 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, J.C. Toorman en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.