ECLI:NL:GHAMS:2014:3216

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
200.145.274-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep over zekerheidstelling voor proceskosten in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 26 augustus 2013, veroordeelde [appellante] tot betaling van een bedrag van € 6.824,- aan [X], vermeerderd met contractuele rente, en € 2.900,- met wettelijke rente, alsook de kosten van een deskundige. [X] heeft in het incident gevorderd dat [appellante] zekerheid zou stellen voor de te verwachten proceskosten, die bij een bekrachtiging van het vonnis zouden kunnen ontstaan. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [appellante], die oorspronkelijk gedaagde was in de eerste aanleg en nu appellante is, niet verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten. Dit is in overeenstemming met artikel 353 lid 2 juncto 224 Rv, dat bepaalt dat de oorspronkelijk gedaagde niet gehouden is tot de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheidsstelling. Het hof heeft de incidentele vordering van [X] dan ook afgewezen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het bezwaar van [X] tegen de memorie van grieven van [appellante] ongegrond is, omdat de termijnen voor proceshandelingen niet worden onderbroken voor de behandeling van de meeste incidenten. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [X]. Het arrest is uitgesproken op 22 juli 2014 door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.145.274/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 961543 CV EXPL 08-17932
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014
inzake
[appellante],
wonend te [plaats] ([buitenland]),
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEWARING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. H.P. Wellenberg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [X] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 25 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 augustus 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Op 3 maart 2014 heeft [appellante] een herstelexploot doen uitbrengen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele memorie ([X]);
- antwoordakte in het incident met producties ([appellante]);
- memorie van grieven, met producties ([appellante]);
- akte in het incident ([X]);
- faxbericht van 23 juni 2014 ([X]).
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
Bij incidentele memorie heeft [X] op de voet van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat [appellante] zekerheid zal stellen voor de - bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis - te verwachten proceskostenveroordeling ten bedrage van € 4.000,-, althans een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie, binnen 20 dagen na het in het incident te wijzen arrest, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[appellante] heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd dat het hof [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidentele vordering, althans deze zal afwijzen.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het
volgende. Bij het bestreden vonnis is [appellante] veroordeeld tot betaling aan [X] van
€ 6.824,-, vermeerderd met een contractuele rente, en € 2.900,-, vermeerderd met de wettelijke rente, en tot betaling van de kosten van de in de procedure in eerste aanleg ingeschakelde deskundige, ten bedrage van € 21.276,13 inclusief btw. Daarnaast is [appellante] veroordeeld in de proceskosten van [X], die zijn begroot op in totaal € 2.047,85 inclusief eventueel verschuldigde btw, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden
ingegaan.
2.3
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient - in beginsel - degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden.
2.4
Artikel 353 lid 2 juncto 224 Rv bepaalt dat de oorspronkelijk gedaagde, eiser wordende in hoger beroep, niet is gehouden tot de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheidsstelling.
2.5
Het vorenstaande brengt met zich dat [appellante], die oorspronkelijk gedaagde in eerste aanleg was en thans appellante in hoger beroep is, niet gehouden is de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid te stellen. De incidentele vordering wordt derhalve afgewezen.
2.6
[X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest worden veroordeeld in de kosten van het incident.
2.7
Bij faxbericht van 23 juni 2014 heeft [X] bezwaar gemaakt tegen de memorie van grieven van [appellante], die volgens [X] prematuur op de rol van 27 mei 2014 is genomen.
2.8
Vanaf 1 januari 2013 is voor civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof Amsterdam in het kader van een pilot een afwijkend procesreglement (Pr) van toepassing. Een belangrijke aanpassing houdt in dat de termijnen voor het verrichten van proceshandelingen in beginsel niet worden onderbroken voor - onder meer - de behandeling van de meeste incidenten (zie artikel 2.14 Pr). Dit betekent dat, anders dan [X] betoogt, [appellante] niet gehouden was de beslissing in het incident af te wachten alvorens haar memorie van grieven te (kunnen) nemen. Deze memorie van grieven is door de rolraadsheer dan ook niet geweigerd. Het bezwaar van is derhalve ongegrond.
2.9
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [X].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
acht het bezwaar van [X] ongegrond;
verwijst de zaak naar de rol van 2 september 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [X];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.E. Molenaar en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.