ECLI:NL:GHAMS:2014:3211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
13/00089
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding in belastingzaak met deskundigenrapport

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de Gemeente Stede Broec. De zaak betreft de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan de [A-straat 1] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 267.000, maar na bezwaar van belanghebbende had de rechtbank Alkmaar deze waarde verlaagd tot € 250.000. De rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, maar weigerde de kosten van het door belanghebbende ingeschakelde deskundigenrapport te vergoeden, omdat het rapport niet als ondersteunend voor het standpunt van belanghebbende werd beschouwd.

In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat aan de toekenning van een vergoeding voor de kosten van het deskundigenrapport de eis moet worden gesteld dat het rapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te concluderen dat de taxateur niet onafhankelijk was. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van belanghebbende, die in totaal € 1.093 bedragen. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 115. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00089
3 juli 2014
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/3101 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingambtenaar van de Gemeente Stede Broec,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2011, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z], op de waardepeildatum 1 januari 2010 voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 267.000.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 13 oktober 2011, de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 27 december 2012, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 250.000, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 437.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 februari 2013, aangevuld bij brief van 5 maart 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1.1 en 1.2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in de overigens op te nemen citaat van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“1.1. Verweerder heeft de WOZ-waarde van eisers woning aan de [A-straat 1] te [Z] voor het belastingjaar 2011 vastgesteld op € 267.000. Verweerder is daarbij uitgegaan van de waardepeildatum 1 januari 2010.
1.2.
Eisers woning is vrijstaand en heeft een inhoud van 280 m³ en een aanbouw van 60 m³. De woning heeft verder een souterrain/woonkelder van 72 m³, dakkapel en garage. De woning is gebouwd in 1958 en ligt op een perceel van 420 m².”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
2.3.
In aanvulling hierop stelt het Hof het volgende vast. Ter zitting van het Hof van 20 mei 2014 heeft de gemachtigde als volgt verklaard:
“Het taxatierapport waar het in het onderhavige geval om gaat is opgemaakt door [A]. Hij is een taxateur die al zijn diploma’s heeft gehaald. De werkzaamheden van de juridische afdeling van [B] BV en die van de taxatie afdeling zijn gescheiden.
Ik zou niet meer geloofwaardig zijn als ik een taxateur in een bepaalde richting zou bewegen. Beide afdelingen behoren tot [B] BV, maar handelen onder een andere naam. Wij werken in hetzelfde gebouw, maar op een andere verdieping. Er is één bestuur dat leiding geeft aan de verschillende afdeling, maar verder is er geen verwevenheid. (…)
Het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat door de heffingsambtenaar in hoger beroep is overgelegd ziet op [C] BV. Dit is een andere BV dan die waartoe WOZ Specialisten behoort (namelijk [B] BV). [C] BV is een dochter van [B] BV. Maar de taxatie afdeling en de juridische afdeling zitten niet in afzonderlijke vennootschappen. [C] BV houdt zich bezig met de jaarrekeningen en is de administratieve tak.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding. Meer specifiek is in geschil of er aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten van de door belanghebbende ingeschakelde deskundige (taxateur).
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 437 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige (taxateur) omdat de door eiser voorgestane waarde niet kan worden herleid uit de in het taxatierapport genoemde verkoopprijzen. Daarom kan het taxatierapport niet worden aangemerkt als ondersteunend voor eisers standpunt.”
4.2.
Het Hof stelt voorop, dat indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende over een geschilpunt in een procedure voor de bestuursrechter ondersteunt, aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis mag worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt (vergelijk Hoge Raad, 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41). Hiermee is hetgeen de rechtbank onder 10 van haar uitspraak heeft overwogen niet in overeenstemming.
4.3.1.
De heffingsambtenaar heeft - naar het Hof begrijp - in hoger beroep gesteld dat [A], de taxateur die belanghebbende opdracht heeft gegeven tot het uitbrengen van een taxatierapport (hierna: de taxateur), en de gemachtigde verweven zijn en dat de taxateur een rechtstreeks financieel belang heeft bij de uitkomst van de taxatie. Dientengevolge zou de taxateur niet onpartijdig zijn en zouden de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking dienen komen, aldus de heffingsambtenaar. Ter zitting van het Hof van 20 mei 2014 heeft de heffingsambtenaar in dit verband aangevoerd dat de juridische afdeling en de taxatie afdeling van [B] BV in zijn ogen samenvallen, dat hij betwijfelt dat er geen sprake is van verwevenheid en dat er sprake is van één bedrijf.
4.3.2.
Het Hof kan de heffingsambtenaar niet volgen. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft betoogd, tegenover de gemotiveerde betwisting van de gemachtigde, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en - gegeven de uitdrukkelijke betwisting door belanghebbende – onderbouwd, op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de taxateur niet onafhankelijk tot zijn oordeel over de waarde van de onroerende zaak is gekomen.
4.3.3. Voor zover de heffingsambtenaar heeft bedoeld te stellen dat de taxateur een financieel belang heeft bij de uitkomst van de taxatie, wijst het Hof deze stelling af, omdat, voor zover met deze stelling iets anders is bedoeld dan de hiervoor behandelde stelling dat [A] niet onafhankelijk zou zijn, deze stelling onvoldoende is onderbouwd, terwijl, voor zover er al enig belang bij de uitkomst van de aardering zou zijn, hier mutatis mutandis opgaat hetgeen is overwogen in HR 12 april 2013, 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822:
“3.2. Middel 1 komt terecht op tegen 's Hofs beslissing om geen vergoeding toe te kennen voor de taxatiekosten. De enkele omstandigheid dat belanghebbende met de taxateur een overeenkomst op basis van "no cure no pay" heeft gesloten op grond waarvan de vergoeding die zij aan de taxateur moet betalen wordt gesteld op het bedrag dat ter zake wordt toegekend als kostenvergoeding, staat aan een vergoeding van de kosten van taxatie niet in de weg (vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256).”
4.4.
De heffingsambtenaar heeft zich in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat de taxateur niet als deskundig is aan te merken, omdat hij kandidaat register makelaar taxateur is en in die hoedanigheid geen woningen mag taxeren, doch slechts de waarde van woningen mag bepalen. Het Hof vermag niet in te zien waarom een gediplomeerd kandidaat register makelaar taxateur niet (voldoende) deskundig zou zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Bovendien heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de taxateur WOZ-gecertificeerd is. Ook het betoog van de heffingsambtenaar dat de taxateur niet als deskundig is aan te merken, treft derhalve geen doel.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft.

5.Kosten

5.1.
Nu het hoger beroep gegrond is, zijn termen aanwezig de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand en de in onderdeel b vermelde kosten van een getuige, deskundige en/of tolk die door een partij is meegebracht, alsmede kosten van door een deskundige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het uitbrengen van een verslag.
5.2.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief in beroep op: 1 (punten voor proceshandelingen: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift) x € 487 (waarde per punt) x 1 (wegingsfactor) = € 487.
5.2.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief in hoger beroep op: 2 (punten voor proceshandelingen: 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x € 487 (waarde per punt) x 0,5 (wegingsfactor) = € 487.
5.3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Besluit stelt het Hof, gelet op het bepaalde in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken, het bedrag van deze kosten op (2 uur á € 50 per uur x 1,19 =) € 119.
5.4.
Het totaal van de vergoeding beloopt aldus (€ 487 + € 487 + € 119 =) € 1.093.
5.5.
Nu uit de stukken blijkt dat belanghebbende voor het in behandeling nemen van het hoger beroep € 115 heeft betaald zal het Hof de heffingsambtenaar veroordelen tot vergoeding van griffierecht tot dat bedrag.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de proceskostenvergoeding
betreft;
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 1.093; en
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 115 (hoger
beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox, als griffier. De beslissing is op 3 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.