In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (VPB) voor het jaar 2004, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam aan [X] B.V. De inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een aangiftebiljet dat op 3 december 2008 tardief was ingediend, waarin de herinvesteringsreserve (HIR) per ultimo 2004 werd vrijgevallen. De rechtbank had eerder de navorderingsaanslag vernietigd, omdat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit op het moment van de aanslag. Het Hof oordeelt echter dat de vrijval van de HIR in de aangifte een nieuw feit vormde dat de navorderingsaanslag rechtvaardigde. Het Hof stelt vast dat de inspecteur op het moment van het opleggen van de primitieve aanslag voor het jaar 2004 niet op de hoogte was van de vrijval, omdat de aangifte pas later was ingediend. De inspecteur had geen ambtelijk verzuim gepleegd door de aanslag op te leggen zonder rekening te houden met de mogelijkheid van de vrijval, aangezien er geen bindende afspraken waren gemaakt tijdens een eerder hoorgesprek. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.