Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een vordering van [appellant] tot levering van perceel [C] door [geïntimeerde]. De partijen, ex-partners, hebben samengewoond in een woning die door [geïntimeerde] in eigendom was verkregen. Na de beëindiging van hun relatie in 2005 is [appellant] in de woning blijven wonen. De vordering van [appellant] is gebaseerd op een mondelinge overeenkomst waarbij [geïntimeerde] zou overgaan tot overdracht van de eigendom van perceel [C] aan [appellant]. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de vordering tot levering van perceel [C] is verjaard, omdat deze vordering volgens [geïntimeerde] opeisbaar was op 9 mei 2001, de datum waarop de leveringsakte voor perceel [A] werd verleden.
Het hof heeft de grieven van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vordering van [appellant] tot levering van perceel [C] inderdaad is verjaard, omdat er meer dan vijf jaren zijn verstreken sinds de vordering opeisbaar werd. [appellant] heeft niet aangetoond dat zij de verjaring heeft gestuit. Het hof concludeert dat de vordering tot nakoming van de verbintenis tot levering van perceel [C] verjaard is en dat er geen grond is voor verlenging van de verjaringstermijn.
Daarnaast heeft [appellant] zich beroepen op verkrijgende verjaring van perceel [C], maar het hof oordeelt dat dit beroep niet kan slagen, omdat [appellant] pas na het vertrek van [geïntimeerde] als bezitter van perceel [C] kan worden aangemerkt en de termijn van tien jaar voor verkrijgende verjaring niet is voltooid. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellant] af, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep.