ECLI:NL:GHAMS:2014:3158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
200.143.262-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verbod van publicatie in dagblad met betrekking tot wederhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap HET PAROOL B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Het Parool was in hoger beroep gekomen van een uitspraak die hen verbood een artikel te publiceren over de appellanten, die gezamenlijk als Waterfront c.s. worden aangeduid. De voorzieningenrechter had bepaald dat Het Parool de openbaarmaking van een deel van het artikel moest opschorten om de appellanten de gelegenheid te geven voor wederhoor. Het Parool stelde dat het vonnis hen in hun journalistieke vrijheid belemmerde en dat zij belang hadden bij het hoger beroep, ondanks dat de termijn voor publicatie inmiddels was verstreken.

Het hof oordeelde dat het hoger beroep geen feitelijke betekenis meer had, omdat de periode waarvoor de voorzieningenrechter het verbod had opgelegd al was verstreken. Het hof concludeerde dat Het Parool geen materieel belang had bij de behandeling van het hoger beroep, aangezien de situatie niet meer kon worden veranderd door een vernietiging van het vonnis. Het hof verwierp het hoger beroep en veroordeelde Waterfront c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, waarbij de kosten aan de zijde van Het Parool werden begroot op een totaal van € 3.479,80.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de vrijheid van de pers en het recht op wederhoor, en bevestigt dat in gevallen waar geen materieel belang meer bestaat, het hoger beroep kan worden verworpen. Het hof wees erop dat de journalistieke vrijheid niet onbeperkt is, maar dat er ook ruimte moet zijn voor de belangen van betrokkenen in publicaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.143.262/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/13/558315/KG ZA 14-140
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 augustus 2014
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HET PAROOL B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. [APPELLANTE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.P. van den Brink te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMSTERDAM WATERFRONT B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NAUTISCH KWARTIER B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDIAWHARF B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET FORT ONROEREND GOED B.V.,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRASFORT PENSIOEN B.V.,
alle gevestigd te Amsterdam,
6. [GEÏNTIMEERDE SUB 6],
wonend te [woonplaats],
7. [GEÏNTIMEERDE SUB 7],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.S. Le Poole te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Het Parool (appellanten gezamenlijk en in enkelvoud) en Waterfront c.s. (geïntimeerden gezamenlijk) genoemd. Geïntimeerde sub 6 zal worden aangeduid als [geïntimeerde sub 6] en geïntimeerde sub 7 als [geïntimeerde sub 7].
Het Parool is bij dagvaarding van 25 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2014, in kort geding gewezen tussen Waterfront c.s. als eisers en Het Parool als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding,
- akte overlegging producties behorend bij appeldagvaarding, tevens memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met productie.
Het Parool heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de vorderingen van Waterfront c.s. zijn toegewezen en deze vorderingen alsnog volledig zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Waterfront c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Het Parool in het hoger beroep, subsidiair tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 juli 2014 door hun advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Het Parool heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 t/m 2.8 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof bij de beoordeling hierna als uitgangspunt.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep

3.1.
In dit geding hebben Waterfront c.s. bij inleidende dagvaarding van 28 januari 2014 gevorderd – zakelijk weergegeven - Het Parool te bevelen de openbaarmaking van een voorgenomen publicatie (op 29 januari 2014) over Waterfront c.s. tot 11 februari 2014 op te schorten op straffe van verbeurte van een dwangsom. Volgens Waterfront c.s. bevatte het artikel dat Het Parool wilde publiceren vele onjuistheden, suggestieve stellingen en halve waarheden en was uitstel van publicatie nodig opdat Waterfront c.s. zorgvuldig wederhoor zou kunnen leveren.
3.2.
Bij het bestreden vonnis van 28 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter Het Parool op straffe van verbeurte van een dwangsom geboden de openbaarmaking van een door hem aangeduid deel van het artikel - ‘het tweede deel’ - (of een artikel dat in hoofdlijnen dezelfde informatie bevat) tot 6 februari 2014 om 12.00 uur op te schorten en het meer of anders gevorderde afgewezen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen kan als volgt worden samengevat. Het Parool heeft terecht aangenomen dat zij in dit geval verplicht was gelegenheid voor wederhoor te bieden. Dat Het Parool het artikel in concept aan Waterfront c.s. heeft verstrekt, is gezien de aard en omvang ervan een passende wijze om hen in staat te stellen daarop te reageren. De gangbare reactietermijn van 24 uur is in de regel voldoende. Dat is in dit geval ook zo voor een in het vonnis nader omschreven deel – ‘het eerste deel’ – van het artikel. Voor het tweede deel geldt daarentegen dat een reactietermijn van 24 uur geen reële mogelijkheid geeft om erop te reageren. Voor zover al zou worden aangenomen dat wel voldoende gelegenheid heeft bestaan om een inhoudelijke reactie te geven, geldt dit in ieder geval niet voor [geïntimeerde sub 7], die pas onlangs van de situatie op de hoogte is gekomen en zich in Zuid-Amerika bevindt. Het verweer dat een gebod om te wachten met publicatie in strijd zou komen met het censuurverbod wordt verworpen. Het censuurverbod houdt in dat een medium niet gedwongen kan worden inzage te geven in wat het voornemens is te publiceren. Hiervan is per definitie geen sprake in de situatie zoals hier, waarin het medium de inhoud van de voorgenomen publicatie al bekend heeft gemaakt aan een belanghebbende. In dat geval staat het censuurverbod niet in de weg aan vorderingen uit hoofde van (dreigende) onrechtmatige daad, zoals een verbod tot publicatie of een gebod om een passende reactietermijn in acht te nemen.
3.3.
Tegen de hierboven genoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt Het Parool op in dit spoedappel.
3.4.
Vast is komen te staan dat Het Parool het deel van het artikel waarop het door de voorzieningenrechter gegeven gebod tot opschorting niet betrekking had, niet afzonderlijk heeft gepubliceerd. Het artikel is in zijn geheel gepubliceerd in de krant van 8 februari 2014 nadat Waterfront c.s. gebruik hadden gemaakt van de hun gegeven gelegenheid voor wederhoor. Het door of namens Waterfront c.s. gegeven commentaar is door Het Parool gedeeltelijk verwerkt in het gepubliceerde artikel.
3.5.
Van de zijde van Waterfront c.s. is aangevoerd dat partijen bij deze stand van zaken worden geconfronteerd met een situatie waarin het hoger beroep, ook als het vonnis zou worden vernietigd en de vorderingen van Waterfront c.s. alsnog in hun geheel zouden worden afgewezen, geen verandering kan brengen in de feitelijke situatie zoals deze zich thans voordoet. Nu Het Parool geen materieel belang heeft bij de behandeling van het hoger beroep, dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus Waterfront c.s.
3.6.
Het Parool heeft gesteld dat zij, hoewel de in het dictum van het vonnis vastgestelde termijn is gepasseerd, belang heeft bij spoedappel. Niet alleen is censuur toegepast, het vonnis kan er ook toe leiden dat partijen waar Het Parool een publicatie aan wijdt van haar zullen gaan eisen dat zij ook bijna vier weken tijd krijgen voor hun wederhoor, en dat zelfs het toesturen van een concept-artikel een week van tevoren onvoldoende zorgvuldig is. Dat betekent een zeer serieuze belemmering van haar journalistieke werk. Van media kan volgens vaste EHRM-jurisprudentie bovendien niet worden verwacht dat zij de publicatie van een nieuwsfeit over een onderwerp van algemeen belang uitstellen, tenzij daarvoor zeer zwaarwegende redenen bestaan. Volgens vaste rechtspraak bestaat er verder geen algemene plicht voor media om wederhoor te verlenen. Per geval moet worden gekeken of wederhoor geboden is. Het Parool lijkt verder te worden afgestraft voor haar zorgvuldigheid. Als zij het artikel niet in het kader van wederhoor in concept had toegestuurd, dan had de voorzieningenrechter het artikel nooit in tweeën kunnen knippen. Het vonnis behoudt derhalve ook na het verstrijken van de opgelegde extra reactietermijn een uitzonderlijk ‘chilling effect’, zodat Het Parool belang heeft bij een spoedige uitspraak in hoger beroep, aldus – nog steeds – Het Parool.
3.7.
Met Waterfront c.s. moet worden geoordeeld dat het hoger beroep geen verandering kan brengen in de thans bestaande feitelijke situatie. De periode waarvoor de bestreden beslissing geldt is immers op 6 februari 2014 om 12.00 uur verstreken, zodat vernietiging van die beslissing geen effect meer kan sorteren. De inzet van het onderhavige hoger beroep heeft derhalve geen feitelijke betekenis meer. Voor zover Het Parool bij een beoordeling van haar grieven in dit kort geding al een principieel belang heeft, geldt dat zodanig belang niet een voldoende belang bij het ingestelde beroep oplevert. Op grond van het bepaalde in artikel 257 Rv. kan niet als juist worden aanvaard de stelling van Het Parool dat vernietiging van het vonnis haar een betere uitgangspositie geeft voor het geval zij schadevergoeding wenst te vorderen als gevolg van de toegewezen voorlopige voorziening. Evenmin acht het hof hier, gelet op de aard van de toegewezen voorziening, een voldoende belang gelegen in de wens bevrijd te worden van een veroordeling in eerste aanleg. Ten slotte heeft Het Parool bij pleidooi haar belang nog toegelicht door erop te wijzen dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, terwijl Waterfront c.s. in haar visie in de kosten had moeten worden veroordeeld. Aan dit belang van Het Parool is evenwel de grondslag komen te ontvallen doordat ter zitting in hoger beroep namens Waterfront c.s. ondubbelzinnig is aangeboden de proceskosten in eerste aanleg van Het Parool volgens het geldende liquidatietarief te vergoeden.
3.8.
Het voorgaande brengt mee – hoezeer het hof ook van oordeel is dat Het Parool op het tijdstip van de behandeling van het geding in eerste aanleg aan Waterfront c.s. reeds voldoende gelegenheid had geboden tot het geven van weerwoord – dat het door Het Parool ingestelde hoger beroep wegens gebrek aan belang moet worden verworpen (niet - zoals Waterfront c.s. vorderen - : dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard). Nu de genoemde bereidheid van de zijde van Waterfront c.s. tot vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg van Het Parool eerst ter zitting in hoger beroep is uitgesproken, bestaat aanleiding Waterfront c.s. te verwijzen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt Waterfront c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Het Parool begroot op € 797,80 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.F. Thiessen en W.H.F.M. Cortenraad en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.