ECLI:NL:GHAMS:2014:3097

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
200.140.604/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming curator voor geestelijk gehandicapte zoon en verzet van de moeder

In deze zaak gaat het om de benoeming van een curator voor de geestelijk gehandicapte zoon van de appellante, de vrouw. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kantonrechter die haar zoon, met ingang van zijn 18e verjaardag, onder curatele heeft gesteld wegens een geestelijke stoornis. De curator, R.E. Davidson, is benoemd door de rechtbank, maar de vrouw verzet zich tegen deze benoeming en verzoekt dat zijzelf of een andere bloedverwant tot curator wordt benoemd. De William Schrikker Stichting (WSS) en de curator verzetten zich tegen dit verzoek en pleiten voor het behoud van de huidige situatie, waarbij de zoon in een AWBZ-voorziening verblijft.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen de ondercuratelestelling van haar zoon, maar wel tegen de benoeming van de heer Davidson als curator. Zij stelt dat de familie niet op de hoogte wordt gehouden van beslissingen over het welzijn van haar zoon en dat er een gebrek aan vertrouwen is in de huidige curator. De WSS en de curator wijzen echter op de problematische samenwerking met de vrouw en haar familie in het verleden, en vrezen dat de benoeming van een familielid als curator niet in het belang van de zoon zou zijn.

Het hof overweegt dat, hoewel de vrouw in het verleden heeft aangegeven dat haar zoon bij haar thuis zou moeten wonen, zij nu lijkt te accepteren dat dit niet mogelijk is. Het hof concludeert dat de benoeming van de vrouw of een andere bloedverwant tot curator risico's met zich meebrengt voor de zorg en het welzijn van de zoon. De huidige curator heeft zijn taken naar behoren uitgevoerd en er zijn geen aanwijzingen dat hij ongeschikt is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 mei 2014
Zaaknummer: 200.140.604/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2484573/EB 13-10185
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. J.M. Tason Avila te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna ook de vrouw genoemd.
1.2.
De vrouw is op 21 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 december 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 2484573/EB 13-10185.
1.3.
De William Schrikker Stichting (hierna: WSS) heeft in haar hoedanigheid van belanghebbende op 4 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
1.4.
R.E. Davidson qq (hierna ook: de curator) heeft in zijn hoedanigheid van belanghebbende op 14 februari 2014 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 6 maart 2014 een nader stuk ingediend.
1.6.
De zaak is op 3 april 2014 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- dhr. J. Vogelenzang namens de WSS;
- dhr. R.E. Davidson en zijn kantoorgenoot mevr. M.R. Davidson, bijgestaan door hun advocaat mr. B.J.H.L. Brouwer;
- [y], dochter van de vrouw.
1.8.
De hierna te noemen [zoon] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[…] (hierna te noemen: [zoon]) is geboren [in] 1995. De vrouw is de moeder van [zoon]. [zoon] verblijft sinds 2 maart 2007 in […] (een AWBZ-voorziening), hierna ook te noemen: [z]. Uit de stukken blijkt dat [zoon] een matig gehandicapte, autistische jongen is met een gegeneraliseerde angststoornis en epilepsie. Hij functioneert cognitief op het niveau van een 6/7 jarige en zijn communicatieve, motorische en dagelijkse vaardigheden liggen rond het niveau van 4/5 jaar.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2011 is de vrouw ontheven van het gezag over [zoon] met benoeming van de WSS als voogd. Bij beschikking van dit hof van 22 november 2011 is deze beschikking bekrachtigd. Bij beschikking van 5 oktober 2012 van de rechtbank Amsterdam is de vrouw in haar verzoek om (onder meer) haar te herstellen in het ouderlijk gezag over [zoon] niet-ontvankelijk verklaard. Bij beschikking van dit hof van 18 juni 2013 is het inleidend verzoek van de moeder alsnog afgewezen.
2.3.
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Amsterdam van 11 november 2013 is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ondercuratelestelling van [zoon].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is [zoon], met ingang van de datum waarop hij 18 jaar wordt, onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis. Daarbij is R.E. Davidson (verbonden aan het Bewindvoerderscollectief) tot curator benoemd.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, naar het hof begrijpt, de vrouw zelf of een andere bloedverwant van [zoon] tot curator te benoemen.
3.3.
De WSS en de curator verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen de ondercuratelestelling van [zoon], maar wel tegen de benoeming van de heer Davidson als curator. De heer Davidson is namelijk een compleet vreemde voor [zoon]. Daarbij stelt de vrouw dat de verhoudingen tussen de familie en de curator erg slecht zijn. De familie wordt niet op de hoogte gesteld van beslissingen over het welzijn van [zoon]; zij heeft het vertrouwen in de huidige curator verloren. De normale gang van zaken is dat een bloedverwant als curator wordt aangewezen. Omdat de vrouw in staat is om curator te zijn en [zoon] tevens nog andere meerderjarige bloedverwanten in Nederland heeft, zoals een zus en broer, is de vrouw de eerst aangewezene om curator te zijn, of kan desnoods een van zijn andere bloedverwanten als curator worden benoemd. De vrouw is in staat om zorg te dragen voor de financiële administratie van [zoon], zoals zij dat in het verleden ook heeft gedaan, aldus de vrouw.
4.2.
De WSS verzet zich tegen benoeming van de vrouw of andere bloedverwanten van
[zoon] tot curator, vanwege een lange geschiedenis van structureel moeizame samenwerking
met de vrouw en haar familie en omdat het uiteindelijke doel van de vrouw en de familie altijd is geweest [zoon] weer thuis bij de vrouw te laten wonen. Gevreesd wordt dat dit met toewijzing van het verzoek van de vrouw werkelijkheid wordt. Het is echter in het belang van [zoon] dat hij blijft wonen in [z]. Het is een veilige plek voor hem, waar hij binnen zijn mogelijkheden en beperkingen een positieve ontwikkeling doormaakt. In een gezinssituatie bij de vrouw kan [zoon] niet de specifieke 24-uurs zorg geboden worden die hij nodig heeft, aldus de WSS. Daarnaast zal, bij het curatorschap in de familie, de samenwerking met [z] zeer slecht mogelijk zijn.
4.3.
De curator stelt dat het, gelet op de voorgeschiedenis waaruit blijkt dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft in de specifieke problematiek van [zoon] en niet in staat is zijn belangen in voldoende mate te behartigen, in het belang is van [zoon] dat een derde in plaats van familie tot curator wordt benoemd. Daarnaast voert hij zijn taken zorgvuldig en naar behoren uit. Het contact met de begeleiding van [zoon] in [z] is goed en waar nodig informeert hij de vrouw en de familie, aldus de curator.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Hoewel de vrouw zich in het verleden en ook nog tijdens de behandeling in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat [zoon] bij haar thuis diende te wonen, heeft zij ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij thans heeft geaccepteerd dat dat niet kan en dat [zoon] ook in de toekomst in [z] of een andere gespecialiseerde instelling zal moeten verblijven.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt echter dat de vrouw zich altijd heeft verzet tegen het verblijf van [zoon] in [z], ondanks het feit dat een verblijf aldaar in het belang van zijn welzijn en ontwikkeling noodzakelijk is. Gelet op de beperkingen van [zoon], zoals hierboven weergegeven, is het voor hem niet mogelijk bij de vrouw thuis te wonen en dient zijn verzorging in een specialistische drie milieu voorziening als die van [z] plaats te vinden. [zoon] heeft ook, ter gelegenheid van zijn verhoor in eerste aanleg, verklaard dat hij daar wenst te blijven. Gelet op het voorgaande acht het hof de enkele mededeling van de vrouw ter zitting in hoger beroep onvoldoende om aan te nemen dat zij zich daadwerkelijk niet meer zal verzetten tegen het verblijf van [zoon] in [z] en dat zij niet langer voornemens is hem bij haar thuis te laten wonen. Daarnaast is, gelet op de verklaringen van de curator alsmede de WSS ter zitting, welke door de vrouw onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, voldoende vast komen te staan dat zij, voordat zij werd ontheven van het gezag over [zoon], onvoldoende adequaat medewerking verleende indien (financiële) kwesties ten aanzien van [zoon] moeten worden geregeld, zoals de afgifte van de zorgpolis of paspoortkwesties.
4.5.
Het hof acht het gelet op het voorgaande in strijd met het belang van [zoon] indien de vrouw tot zijn curator wordt benoemd. Het benoemen van de vrouw tot curator levert immers risico’s op voor zowel de bestendigheid van het verblijf van [zoon] in [z] als ook voor de uitvoering van zijn behandeling aldaar. Gelet op de stukken van het dossier is voldoende aannemelijk geworden dat de familie van [zoon] zich achter de vrouw schaart, zodat het hof het evenmin wenselijk acht een andere bloedverwant tot curator te benoemen. Het hof is derhalve van oordeel dat er gegronde redenen zijn tegen de benoeming van de vrouw dan wel een andere bloedverwant als curator.
Van ongeschiktheid van de huidige curator is niet gebleken. De vrouw heeft haar stellingen dienaangaande, ook na daartoe ter zitting te zijn bevraagd, onvoldoende geconcretiseerd. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.