Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor een minderjarige, geboren in 2011, uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw is op 21 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de man was verplicht om vanaf 1 september 2013 een bijdrage van € 275,- per maand te betalen. De vrouw verzoekt om deze bijdrage te verhogen naar € 360,- per maand, met een wijziging naar € 382,25 per maand per 1 januari 2014, plus € 17,- per retourrit voor de omgang. De man verzoekt de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Tijdens de zitting op 26 juni 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man tot september 2012 een relatie heeft gehad met de vrouw en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen. De man heeft eerder een alimentatie van € 360,- per maand betaald, maar de rechtbank heeft in de bestreden beschikking de bijdrage verlaagd naar € 275,- per maand, wat de vrouw betwist.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, inclusief de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de minderjarige. Het hof concludeert dat de man de volledige behoefte van de minderjarige moet voldoen, maar dat rekening moet worden gehouden met de zorgkosten die hij maakt. Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage vastgesteld op € 325,- per maand, met ingang van 1 september 2013, en heeft het verzoek van de vrouw om vervoerskosten te vergoeden afgewezen. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe bijdrage is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.