In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2007, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, ongegrond verklaard. De inspecteur had de aanslag gebaseerd op een redelijke schatting van de belastbare winst, omdat de belanghebbende geen aangifte had gedaan. De belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de inspecteur de aanslag op een redelijke manier had vastgesteld en dat de belanghebbende niet had voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Het verzoek tot uitstel van het onderzoek ter zitting werd afgewezen, omdat de gemachtigde niet tijdig had verzocht en geen voldoende concrete redenen had aangevoerd voor het uitstel. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.