ECLI:NL:GHAMS:2014:2994

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
200.135.441-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplaatsing van erfdienstbaarheid en vermindering van woongenot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellanten sub 1 en sub 2] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin hun vordering tot verplaatsing van een erfdienstbaarheid werd afgewezen. De erfdienstbaarheid betreft een recht van weg dat is gevestigd ten behoeve van perceel [nr] en ten laste van perceel [nummer]. Appellanten vorderden dat zij de door hen voorgestelde nieuwe weg voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid rechtsgeldig konden aanwijzen. De rechtbank oordeelde dat de verplaatsing van de erfdienstbaarheid naar de oostzijde van perceel [nummer] zou leiden tot een aanzienlijke vermindering van het woongenot van de eigenaar van het heersende erf, [geintimeerden sub 1 en sub 2]. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten die ter plaatse waren vastgesteld en de belangen van beide partijen. Appellanten stelden dat de verplaatsing hun woonsituatie zou verbeteren, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van het dienende erf niet zwaarder wegen dan die van het heersende erf. In hoger beroep herhaalde het hof de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de vermindering van het woongenot voor [geintimeerden sub 1 en sub 2] zodanig was dat deze aan de verlegging van de erfdienstbaarheid in de weg stond. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
______________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.135.441/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/534304 / HA ZA 13-92
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014
inzake

1.[appellant sub 1],

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1],
appellanten,
advocaat:
mr. C. Hofmanste Naarden,
tegen:

1.[geintimeerde sub 1],

2.
[geintimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 2],
geïntimeerden,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten sub 1 en sub 2] genoemd en geïntimeerden gezamenlijk [geintimeerden sub 1 en sub 2]
[appellanten sub 1 en sub 2] zijn bij dagvaarding van 7 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2013, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hen als eisers in conventie/verweerders in reconventie en [geintimeerden sub 1 en sub 2] als
gedaagden in conventie/eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend
:
- memorie van grieven tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten sub 1 en sub 2] hebben, conform hun in beroep gewijzigde/verminderde eis geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zal verklaren voor recht, kort samengevat, dat [appellanten sub 1 en sub 2] de door hen voorgestelde nieuwe weg voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid rechtsgeldig kunnen aanwijzen, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[geintimeerden sub 1 en sub 2] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, aangevuld met andere feiten die enerzijds gemotiveerd zijn gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellanten sub 1 en sub 2] wonen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] (hierna: perceel [nummer]). [geintimeerden sub 1 en sub 2] wonen aan het naastliggende perceel [adres 2] te Amsterdam (hierna: perceel [nr]).
3.1.2
Bij notariële akte van 13 maart 1987 (hierna: de akte) is ten gunste van perceel [nr] en ten laste van perceel [nummer] een erfdienstbaarheid van weg gevestigd (hierna: de erfdienstbaarheid, ook wel: de weg), die als volgt luidt:
“Ten laste van [perceel [nummer], hof] en ten behoeve van [perceel [nr], hof] wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen van – en te gaan naar – de Dorpsstraat op de bestaande wijze met ondermeer vierwielige motorvoertuigen en andere kleine voertuigen en het recht tot het hebben, houden en instandhouden van leidingen en lozingen en aansluitingen voor nutsbedrijven.
3.1.3
Tussen de voormalige bewoners van percelen [nummer] en [nr] is een rechtszaak aanhangig geweest over de erfdienstbaarheid. Ter zake hebben de voormalige bewoners op 12 februari 1999 een schikking getroffen, opgenomen in een gerechtelijk proces-verbaal (hierna: de schikking). De schikking luidt onder meer als volgt:
“Partijen zijn het erover eens dat aan de erfdienstbaarheid van weg als volgt uitvoering wordt gegeven (…):
de weg wordt aan de oostzijde begrensd door een rechte denkbeeldige lijn tussen het bestaande hek aan de staatzijde ter hoogte van één meter en twee centimeter vanaf het einde van het oorspronkelijke hek tot aan de stam van de conifeer/taxus die is geplant het dichtst bij de kop van de schutting die tussen de erven van partijen staat
[zoals weergegeven op de tekening in de schikking, hof]
(…)”
3.1.4
De thans bestaande erfdienstbaarheid loopt in de vorm van een verharde weg aan de westkant van perceel [nummer] naar perceel [nr]. Op perceel [nr] loopt de weg (niet meer zijnde de erfdienstbaarheid) vervolgens door als grindweg en eindigt bij de garage/schuur en de keukendeur aan de achterkant van de woning van perceel [nr]. Aan de rechterkant van de grindweg bevindt zich op perceel [nr], ter hoogte van de voortuin van perceel [nr], een verbreding om auto’s te parkeren. Rechts van de parkeerplekken ligt de voortuin. Tussen de voortuin en de woning loopt vanaf de rechterkant van de grindweg een geplaveid pad tot de voordeur van perceel [nr]. Een aantal ramen in de woning van perceel [nr] geven uitzicht op de voortuin.
3.1.5
Op 11 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in de woning van perceel [nummer], waarbij de rechter tevens de percelen [nummer] en [nr] heeft bezichtigd. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is onder meer (in aanvulling op het vermelde onder 3.1.4, hof) het volgende vermeld:
“ (…) Indien de erfdienstbaarheid verplaatst wordt naar de oostkant van [de percelen, hof] [nummer] en [nr], zal een aanzienlijk deel van de voortuin moeten worden veranderd om met de auto’s van gedaagden [[geintimeerden sub 1 en sub 2], hof] naar de westkant van de woning te kunnen komen, de auto’s te kunnen parkeren en deze te kunnen keren. Het keren zal noodzakelijk zijn omdat het in de beoogde nieuwe situatie vanwege beperkte ruimte en bochten niet mogelijk zal zijn om achteruit het erf te verlaten.(…)”
3.2
Voor zover in dit hoger beroep van belang hebben [appellanten sub 1 en sub 2] in eerste aanleg in conventie gevorderd dat zij de door hen voorgestelde nieuwe weg voor uitoefening van de erfdienstbaarheid rechtsgeldig kunnen aanwijzen, al dan niet onder nader door de rechtbank te stellen voorwaarden, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [geintimeerden sub 1 en sub 2] in de kosten. Zij hebben daartoe een beroep gedaan op artikel 5:73 lid 1 en 5:73 lid 2 BW.
3.3
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten sub 1 en sub 2] afgewezen en daartoe overwogen, kort samengevat:
met betrekking tot artikel 5:73 lid 1 BW
- dat de tekst van de akte zo moet worden uitgelegd dat daarin is vastgelegd de plaats waarop de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend, namelijk de westzijde van perceel [nummer] en de erfdienstbaarheid op die wijze reeds geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend (rov 4.7);
met betrekking tot artikel 5:73 lid 2 BW
- dat de verplaatsing van de erfdienstbaarheid naar de oostzijde van perceel [nummer] een zodanige vermindering van het woongenot van [geintimeerden sub 1 en sub 2] oplevert dat deze aan verplaatsing in de weg staat (rov 4.9).
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komen [appellanten sub 1 en sub 2] op met vijf grieven. Aangezien alle grieven zijn gericht tegen rechtsoverweging 4.9 betreffende het verminderd woongenot van [geintimeerden sub 1 en sub 2] bij verplaatsing van de weg, lenen zij zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.1
[appellanten sub 1 en sub 2] hebben geen grief opgeworpen tegen rechtsoverweging 4.7 als hiervoor (onder 3.3) weergegeven, zodat het daarin gegeven oordeel niet ter beoordeling voorligt.
3.4.2
Bij de beoordeling van dit hoger beroep zal het hof de door [geintimeerden sub 1 en sub 2] bij memorie van antwoord overgelegde producties buiten beschouwing laten, aangezien [appellanten sub 1 en sub 2] daarop niet meer hebben kunnen reageren.
3.5
[appellanten sub 1 en sub 2] voeren aan dat zij een aantal zwaarwegende belangen hebben bij verplaatsing van de erfdienstbaarheid, zoals het verbeteren van hun woonsituatie, de verkeersveiligheid en het woongenot (privacy, geluid, lichtinval, hygiëne, zicht). Volgens hen hebben ook [geintimeerden sub 1 en sub 2] belang bij verplaatsing, waarbij zelfs een vermeerdering van het woongenot optreedt in vergelijking met de huidige situatie. De bezwaren die [geintimeerden sub 1 en sub 2] aanvoeren tegen verplaatsing (versmalling van erfdienstbaarheid; introductie van twee scherpe bochten; verlies van voortuin; verlies van parkeerruimte; bemoeilijken toegang inrit aan Dorpsstraatkant; verlies van privacy; verlies van uitzicht) zijn of kunnen worden weerlegd, aldus [appellanten sub 1 en sub 2]
Bovendien moet het gaan om een substantiële vermindering van genot voor [geintimeerden sub 1 en sub 2]
Ter onderbouwing van hun stellingen omtrent de verkeerssituatie en de mogelijkheden van het in- en uitrijden van de oprit in de door hen gewenste nieuwe situatie hebben [appellanten sub 1 en sub 2] een (nieuwe) toets laten uitvoeren door Arcadis Nederland BV (hierna: Arcadis), neergelegd in een rapport (Productie 3A, MvG), waarnaar zij verwijzen.
3.5.1
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 5:73 lid 2 BW heeft de eigenaar van het dienende erf het recht voor uitoefening van de erfdienstbaarheid een andere weg aan te wijzen, mits die verplaatsing niet leidt tot vermindering van genot voor de eigenaar van het heersende erf. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de belangen van heersend en dienend erf niet even zwaar wegen. Uit de vestiging van een erfdienstbaarheid volgt immers dat de belangen van het dienend erf in beginsel ondergeschikt zijn gemaakt aan de bij uitoefening van die erfdienstbaarheid betrokken belangen van de eigenaar van het heersend erf
.Dit betekent dat [appellanten sub 1 en sub 2] als eigenaar van het dienend erf van hun verleggingsrecht slechts gebruik kunnen maken indien dat niet ten koste gaat van het (woon)genot van [geintimeerden sub 1 en sub 2] als eigenaar van het heersend erf.
3.5.2
Zoals hiervoor onder 3.1.5 vermeld, heeft de rechtbank de situatie ter plaatse bezichtigd en op grond daarvan als volgt overwogen en geoordeeld (rov 4.9):
“ (…) De rechter heeft kunnen constateren dat de weg door [geintimeerden sub 1 en sub 2] wordt gebruikt om vanaf de straat met de auto zijn erf te bereiken. Door de ligging van de weg is het in- en uitrijden relatief makkelijk. Op het erf van [geintimeerden sub 1 en sub 2] staan doorgaans twee auto’s geparkeerd, die onafhankelijk van elkaar en zonder te keren het erf weer af kunnen rijden. Ook kan met de auto vanaf de weg in een rechte lijn worden doorgereden tot aan de garage aan het einde van de grindweg. Tussen partijen staat vast dat de garage en de keukendeur van [X][perceel [nr], hof] niet zonder meer met de auto bereikbaar zullen zijn, indien de weg wordt verplaatst naar de oostzijde van [Y] [perceel [nummer], hof]. Daarvoor zal een aanrijdroute moeten worden gerealiseerd op [X]. De aanrijdroute zal onvermijdelijk een of twee bochten bevatten. Om de auto’s van [geintimeerden sub 1 en sub 2] op [X]te kunnen parkeren, zoals nu ook gebruikelijk, zal voorts een keerplek gerealiseerd moeten worden, om weer van het erf af te kunnen rijden. Dit alles leidt tot vermindering van het huidige woongenot van [geintimeerden sub 1 en sub 2] De stelling dat [geintimeerden sub 1 en sub 2] de tuin nimmer gebruikt en dat hij de garage ook niet gebruikt voor het parkeren van de auto, maakt dat niet anders. [geintimeerden sub 1 en sub 2] heeft immers voldoende gemotiveerd betwist dat hij nimmer gebruik maakt van de voortuin. Ten aanzien van de garage heeft [geintimeerden sub 1 en sub 2] verklaard mogelijk in de toekomst daarvan wel gebruik te zullen maken. Beperking in die mogelijkheid betekent ook een vermindering van woongenot. De geconstateerde vermindering van het woongenot voor [geintimeerden sub 1 en sub 2] is zodanig dat in redelijkheid moet worden geoordeeld dat deze aan de verlegging in de weg staat.”
3.5.3
Aangezien [appellanten sub 1 en sub 2] in hoger beroep – afgezien van het rapport van Arcadis – geen andere en/of nieuwe stellingen betrekken, neemt het hof dit oordeel over en maakt het tot het zijne. Aldus komt het hof (eveneens) tot het oordeel dat de vermindering van het woongenot voor [geintimeerden sub 1 en sub 2] zodanig zou zijn dat deze in de weg staat aan verplaatsing van de erfdienstbaarheid in de door [appellanten sub 1 en sub 2] voorgestane zin. De door [appellanten sub 1 en sub 2] gestelde voordelen, die door [geintimeerden sub 1 en sub 2] zijn betwist, doen daaraan niet af.
3.5.4
Ook het door [appellanten sub 1 en sub 2] overgelegde rapport van Arcadis brengt daarin geen verandering. [geintimeerden sub 1 en sub 2] hebben gemotiveerd betwist dat de in dat rapport geadviseerde afmetingen en opgenomen nieuwe tekeningen leiden tot een situatie die hun (woon)genot niet aanzienlijk vermindert. Het hof is voorts van oordeel dat, ook indien de conclusies van Arcadis juist zouden zijn, dit onvoldoende afdoet aan de vermindering van het genot van [geintimeerden sub 1 en sub 2] om verlegging te rechtvaardigen. [geintimeerden sub 1 en sub 2] hebben voldoende toegelicht dat het verlies van een deel van hun tuin en de mogelijkheid om hun garage te gebruiken tot vermindering van genot leiden.
3.6
De conclusie is dat de grieven falen en het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellanten sub 1 en sub 2] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het door [appellanten sub 1 en sub 2] gedane bewijsaanbod is onvoldoende concreet, omdat daaruit niet blijkt welke feiten [appellanten sub 1 en sub 2] te bewijzen aanbiedt die tot toewijzing van hun vordering zouden kunnen leiden. Het hof zal dit bewijsaanbod daarom passeren.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten sub 1 en sub 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerden sub 1 en sub 2] begroot op € 299 ,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. H. Huijzer, J.C. Toorman en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.