Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant] ,
mr. P.J.Ph. Dietz de Looste Wassenaar,
2.[appellante] ,
mr. F.J. Kremerte 's-Gravenhage,
1.[geïntimeerden] ,
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam.
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
Het hof corrigeert hierbij deze fouten.
- de mogelijkheid van vervreemding van de percelen;
- de mogelijkheid van overgang van de percelen naar erfgenamen van [geïntimeerden] ;
- het beperken van de mogelijkheden om de strekking van de clausule te ontgaan;
- de mogelijkheid van onteigening van de percelen;
- de vraag of en hoe de (on)mogelijkheid van ontsluiting van de percelen wordt verdisconteerd.
Door [appellant] is primair gesteld dat de clausule in beginsel een onbeperkte duur moet hebben. Subsidiair heeft [appellant] voorgesteld dat de periode loopt tot 2050. [appellante] heeft zich aangesloten bij het standpunt van [appellant] .
Het hof zal uitgaan van de periode voorgesteld in het tussenarrest, derhalve een periode die eindigt in 2030.
Het hof heeft in zijn tussenarrest in r.o. 3.18 overwogen dat een eventuele waardestijging mede ten goede moeten komen aan [appellanten] Een afbouwregeling is hiermee in strijd en wordt dan ook afgewezen door het hof.
Het hof oordeelt dat een perceel met ontsluiting in het algemeen meer waard is dan zonder ontsluiting. Om die reden zal de te benoemen deskundige - waarover meer bij r.o. 2.17 - worden gevraagd een taxatie te maken van de percelen mét en zónder ontsluiting. Indien de percelen niet worden ontsloten, doordat [appellanten] daaraan niet willen meewerken, zal bij de verdeling moeten worden uitgegaan van de waarde van de percelen zonder ontsluiting. Het is dan aan [appellanten] om hierin hun keuze te maken.
Het hof acht het terecht dat [geïntimeerden] bij overdracht aan derden, of inbreng van de percelen in een vennootschap, geen kettingbeding willen, omdat zij daardoor wezenlijk worden beperkt in de mogelijkheid om de percelen te vervreemden. Dat is niet de bedoeling van een meerwaardeclausule. Wel moet worden voorkomen dat [geïntimeerden] de strekking van de clausule ontwijken door overdracht of inbreng van de percelen in een vennootschap. Met het oog daarop moet naar ’s hofs oordeel worden opgenomen dat bij overdracht of inbreng van de percelen [geïntimeerden] moeten aantonen dat een reële prijs betaald is voor de percelen. Indien zulks niet door [geïntimeerden] kan worden aangetoond, moet alsnog worden afgerekend volgens de meerwaardeclausule.Dit brengt mee dat dan op enige wijze zal moeten worden vastgesteld wat de reële (verkoop)waarde van het verkochte op het moment van verkoop is. Mede met het oog daarop stelt het hof voor dat wordt opgenomen dat partijen, bij gebreke van overeenstemming, hun geschil conform artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zullen voorleggen aan de kantonrechter die bindend en met uitsluiting van hoger beroep beslist. Een boeteregeling is dan niet nodig.
Partijen kunnen zich hierover uitlaten in de door hen te nemen aktes.
Het hof is van oordeel dat ter vermijding van nieuwe geschillen in de meerwaardeclausule moet worden opgenomen dat de percelen 4664, 4743 en 5302 niet met enige ander recht dan huur of pacht mogen worden belast. Deze bepaling zal ook worden opgenomen in een notariële akte van toedeling. Zowel het arrest van het hof als de notariële akte zijn rechtsfeiten die conform artikel 3:17 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden ingeschreven in het Kadaster. Het voorgaande geldt evenzeer voor ruiling en economische overdracht.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over aantal en persoon van de te benoemen deskundige(n). Daarbij wordt partijen dringend in overweging gegeven tot een gezamenlijk voorstel voor een deskundigenbenoeming te komen. Het hof overweegt reeds nu dat het voorschot (en de uiteindelijke kosten) voor rekening van alle partijen zal worden gebracht, ieder voor een vijfde deel.
huidigewaarde in het economisch verkeer is van de percelen 5302, 4743 en 4664, uitgaande van de bestemming die de percelen hebben volgens het vigerende bestemmingsplan?
4. Heeft u verder nog opmerkingen die voor deze zaak van belang zijn?