ECLI:NL:GHAMS:2014:2938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
23-000106-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overvallen op videotheek en avondwinkel, poging overval op Etos

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook betrekking had op de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft meerdere overvallen op een videotheek en een avondwinkel, evenals een poging tot overval op een Etos-filiaal. De verdachte is beschuldigd van het plegen van deze feiten in vereniging met anderen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 maart 2011 en 17 maart 2011 betrokken was bij de overvallen, waarbij hij en zijn mededaders geweld hebben gebruikt tegen de medewerkers van de winkels. De verdachte heeft een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt en heeft de slachtoffers bedreigd. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 bevestigd, maar de verdachte vrijgesproken van een derde feit. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 312 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 90 uren. In hoger beroep heeft het hof de straffen heroverwogen en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een voorwaardelijke werkstraf. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die de slachtoffers hebben geleden.

Uitspraak

parketnummer: 23-000106-14
datum uitspraak: 29 april 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-676964-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 15 maart 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen één of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan de ETOS (perceel [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet en/of (vervolgens) de navolgende woorden heeft/hebben geuit: "Maak de kluis open" en/of "Moet ik je anders voor je kop schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 3] eenmaal of meermalen (met kracht) bij zijn nek heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) tegen de grond heeft/hebben geduwd;
2:
hij op of omstreeks 17 maart 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en) (circa 800 euro) en/of één of meer pakje(s) sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Movie Max Goldmovie Videotheek, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] een (groot) mes en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of (vervolgens) één of meer zwaaiende beweging(en) met voornoemd mes heeft/hebben gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] en/of (daarbij) de navolgende woorden geuit: "Overval!" en/of "Ga liggen", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
3:
hij op of omstreeks 17 maart 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (Piaggio C38 met kenteken [kenteken]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 15 maart 2011 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan de ETOS (perceel [adres 2]), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededader naar voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben getoond en voorgehouden en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gezet en vervolgens de navolgende woorden hebben geuit: "Maak de kluis open" en "Moet ik je anders voor je kop schieten", en voornoemde [slachtoffer 3] meermalen tegen de grond hebben geduwd;
2:
hij op 17 maart 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan Movie Max Goldmovie Videotheek, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader voornoemde [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] een groot mes en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben voorgehouden en getoond en zwaaiende bewegingen met voornoemd mes hebben gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] en daarbij de navolgende woorden geuit: "Overval!" en "Ga liggen".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van verweren en bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2014 het verweer gevoerd dat ten aanzien van de technische acties op diverse telefoonnummers een afweging ontbreekt omtrent de proportionaliteit en subsidiariteit van het (zwaarwegende) middel om een minderjarige in een justitiële jeugdinrichting te tappen, zodat deze tapgesprekken van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de tapgesprekken kan onbesproken blijven, nu het hof de tapgesprekken niet voor het bewijs zal gebruiken.
Voorts is het hof ten aanzien van de verklaringen van de familie [achternaam vd] [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]), met de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen niet voor het bewijs dienen te worden gebruikt op grond van onvoldoende betrouwbaarheid, nu slechts sprake is van verklaringen van ‘horen zeggen’, deze op onderdelen inconsistent zijn, de verklaringen zoals zijn afgelegd bij de rechter-commissaris op 21 augustus 2012 aanmerkelijk minder concreet en gedetailleerd zijn dan bij de politie en niet valt uit te sluiten dat de getuigen mogelijk een ander belang voor ogen hadden bij het afleggen van hun verklaringen dan het belang van de waarheidsvinding.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en overweegt hieromtrent als volgt.
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde
Aangever [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte van 15 maart 2011 ( p. 37 e.v. dossier) als signalement van NN 1, één van de overvallers, gegeven dat dit een negroïde man was van Surinaams/Hindoestaanse afkomst, ongeveer 1.80 meter lang, tussen de 19 en 20 jaar oud en met een slank/dun postuur, en als signalement van NN2, de andere overvaller, gegeven dat dit een man was met lichte huidskleur, van Turks/Iraakse/Iraanse afkomst, kleiner dan NN1, ongeveer tussen 1.70 en 1.75 lang, ongeveer 17 jaar oud, vastig (het hof begrijpt: vadsig) en met lichte baardgroei.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte van 15 maart 2011 (p. 42 e.v. dossier) als signalement van NN1, één van de overvallers, gegeven dat dit een negroïde man was met een normaal postuur en rond 1.80 meter lang, en als signalement van NN2, de andere overvaller, dat dit een man was rond 18-19 jaar oud met een gezet postuur, kleiner dan de andere dader, Marokkaans/Turks uitziend en met een lichte huidskleur.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2012 (p. 150 e.v. dossier) blijkt dat de verdachte diezelfde dag in zijn woning is aangehouden, dat de verbalisanten de beschikbare camerabeelden van de poging tot overval op de Etos goed hebben bekeken en dat zij zeer sterke gelijkenissen zien tussen de aangehouden persoon en één van de verdachten die duidelijk in beeld is te zien net vóór de overval, namelijk dat de verdachte zijn haar in een punt op zijn voorhoofd draagt, hij een opvallende neus heeft en dat de uiterlijke gezichtskenmerken alsmede zijn houding sterk overeenkomen.
De vader van de verdachte, in eerste instantie op 3 januari 2012 telefonisch ten overstaan van een verbalisant (p. 138 dossier) en vervolgens later die dag gehoord als getuige (p. 139 e.v. dossier), heeft verklaard dat hij op een politiesite een overval op de Etos tegenkwam, dat hij de beelden heeft bekeken en één van de daders heeft herkend als zijn zoon [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Dat vader een dag later (p. 159 dossier) in een telefoongesprek met een verbalisant aangeeft dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zegt dat hij het niet gedaan heeft en niet op de beelden staat, en dat hij, de vader, nu toch twijfelt over de beelden, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan zijn eerdere, stellige, herkenning.
Het hof is op grond van bovenstaande en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat zowel twee verbalisanten als de vader van de verdachte onafhankelijk van elkaar de verdachte van camerabeelden hebben herkend, van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is voor het daderschap van de verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde
Het hof overweegt allereerst dat op 18 maart 2013 onder meer een bivakmuts en een neppistool zijn vonden, die, gezien de overeenkomst met de door de overvallers gedragen bivakmuts en (nep) vuurwapen, alsmede de vluchtrichting van één van de overvallers, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan de overvallers kunnen worden toegeschreven (p. 51 e.v. dossier). De haar die in de bivakmuts wordt aangetroffen blijkt van verdachte te zijn (p. 38 e.v. dossier) en de bivakmuts wordt door één van de aangevers herkend als de bij de overval gebruikte bivakmuts (p. 117 e.v. dossier). De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij deze bivakmuts als grap één dag voor de overval heeft opgezet bij een vriend en dat zijn haar zodoende in de muts is terechtgekomen, acht het hof niet geloofwaardig, nu hij deze lezing ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst naar voren heeft gebracht, waar hij zich eerder op zijn zwijgrecht heeft beroepen
Het hof heeft ten slotte bij het oordeel dat de verdachte feit 2 heeft gepleegd ook betrokken de bewijsmiddelen die voor feit 1 zijn gebruikt. Het hof komt daartoe gelet op de gelijksoortigheid en het korte tijdsbestek van drie dagen waarin de overvallen hebben plaatsgevonden; in beide gevallen is sprake geweest van een overval door twee jonge mannen waarbij een zelfde modus operandi is gehanteerd en waarbij gebruik is gemaakt van een overeenkomstige scooter met een combinatie van onderdelen die redelijk uniek is (p. 134 e.v. dossier).
Het hof is op grond van voorgaande van oordeel dat ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie van 312 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, proeftijd 1 jaar, en voorts tot een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in zijn geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 3 ten laste gelegde feit.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregelen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft met zijn mededaders een avondwinkel en videotheek overvallen, waarbij met geweld en onder bedreiging van geweld geld is weggenomen. De verdachte en zijn mededader droegen daarbij bivakmutsen en hebben de medewerkers met een groot mes en een vuurwapen, of een voorwerp dat daarop leek, bedreigd. De verdachte heeft daarnaast samen met zijn mededader een poging gedaan een filiaal van de Etos te overvallen. Hierbij hebben de verdachte en zijn mededader fysiek geweld gebruikt en gebruik gemaakt van een (nep)vuurwapen, waarbij de medewerkers zijn bedreigd. Eén van de medewerkers heeft het wapen tegen het hoofd gericht gekregen, waarop zij is gedwongen de kluis te openen. Weliswaar hebben de verdachte en zijn mededader zonder buit het pand verlaten, echter voor de bij het voorval betrokken slachtoffers heeft dit incident evengoed diepe indruk gemaakt. Er is bij hen sprake van grote gevoelens van angst hetgeen ook blijkt uit de vorderingen benadeelde partij die onderdeel zijn van het dossier. Feiten als de bewezen verklaarde veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Ook dat rekent het hof de verdachte zeer aan.
Het hof heeft voorts ten nadele van de verdachte gelet op een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 april 2014, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van het plegen van soortgelijke (gewelds)delicten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof zal in de stafoplegging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede op een overschrijding van de redelijke termijn tussen de aanhouding van de verdachte en het vonnis in eerste aanleg. In het voorgaande ziet het hof aanleiding de werkstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie, en een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.685,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
312 (driehonderdtwaalf) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
200 (tweehonderd) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.685,48 (duizend zeshonderdvijfentachtig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 15,48 (vijftien euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 1.670,00 (duizend zeshonderdzeventig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 842,74 (achthonderdtweeënveertig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 7,74 (zeven euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 835,00 (achthonderdvijfendertig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.J.G.B. Heutink, en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2014.
Mr. Wildenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.