ECLI:NL:GHAMS:2014:2764

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.140.221-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen kandidaat-notaris over weigering schriftelijke uitlatingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Klager, die een klacht had ingediend tegen de kandidaat-notaris, verwijt deze dat zij heeft geweigerd schriftelijk uitlatingen te doen over het waarheidsgehalte van verklaringen die een andere notaris in een andere klachtprocedure heeft afgelegd. De kamer had de klacht van klager eerder ongegrond verklaard.

Het hof heeft de zaak behandeld op een openbare terechtzitting op 1 mei 2014, waar zowel klager als de kandidaat-notaris aanwezig waren en hun standpunten hebben toegelicht. Klager stelde dat de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld door geen schriftelijke verklaring af te leggen, ondanks eerdere toezeggingen. De kandidaat-notaris verdedigde zich door te stellen dat zij niet verplicht was om een verklaring af te leggen over uitlatingen van een collega-notaris in een procedure waar zij zelf niet bij betrokken was.

Het hof heeft, net als de kamer, geoordeeld dat de kandidaat-notaris terecht heeft gesteld dat het niet aan haar is om achteraf een verklaring te geven voor uitlatingen die door een collega-notaris zijn gedaan. Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden die de beslissing van de kamer zouden kunnen weerleggen en heeft daarom de beslissing van de kamer bevestigd. De overige argumenten van partijen zijn niet van belang voor de beslissing in deze zaak, waardoor het hof tot de conclusie kwam dat de klacht ongegrond is.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.140.221/01 NOT
kenmerk eerste aanleg : AL/2013/92
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 juli 2014
inzake
[klager],
wonend te [plaatsnaam],
appellant,
tegen:
[kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant (hierna: klager), is bij een op 14 januari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer), van 7 januari 2014, waarbij de kamer de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Van de zijde van klager is op 13 februari 2014 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2014. De klager en de kandidaat-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de kandidaat-notaris dat zij geweigerd heeft schriftelijk uitlatingen te doen over het waarheidsgehalte van de verklaringen die notaris [notaris] in een andere klachtprocedure heeft afgelegd. In een brief van 14 mei 2013 heeft de kandidaat-notaris aan klager laten weten geen schriftelijke verklaring af te leggen terwijl zij in een eerdere brief van 24 augustus 2011 aan klager heeft toegezegd dat wel te doen door in die brief de volgende mededeling te doen:
“Mochten er van uw kant vragen of opmerkingen zijn, dan verneem ik deze graag van u.”
Door geen gevolg te geven aan het verzoek van klager heeft de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.Het standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris stelt zich op het standpunt dat het haar niet vrij staat om een verklaring af te leggen met betrekking tot stellingen die door een andere notaris zijn ingenomen in een klachtprocedure waarbij zij zelf niet betrokken is geweest. Ten aanzien van de in haar brief van 24 augustus 2011 opgenomen opmerking
“Mochten er van uw kant vragen of opmerkingen zijn, dan verneem ik deze graag van u.”
merkt de notaris op dat deze zin geen betrekking had op de door [notaris] gedane uitlatingen aangezien de klachtprocedure waarin [notaris] de bewuste uitlatingen heeft gedaan toen nog in het geheel niet aan de orde was. Los daarvan staat het klager vrij vragen te stellen maar dat betekent nog niet dat elk verzoek van klager ook gehonoreerd zal worden.

6.De beoordeling

6.1.
Het hof is (evenals de kamer) van oordeel dat de kandidaat-notaris terecht heeft gesteld dat het niet aan haar is achteraf een verklaring te geven voor uitlatingen die tijdens een (tucht)procedure door een collega notaris zijn gedaan. De kamer heeft in haar beoordeling meegewogen dat de kandidaat-notaris niet betrokken was bij die (tucht)procedure en ook geen inzicht had in de door partijen in procedure ingenomen stellingen. Nu het hof niet beschikt over aanwijzingen voor het tegendeel en de behandeling van het hoger beroep (ook) overigens niet heeft geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.
6.2.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.3.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.D.R.M. Boumans en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 juli 2014 door de rolraadsheer.