Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[AA],te [P], belanghebbende,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van douaneraangiften. De belanghebbende, aangeduid als [A], had 139 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding, maar verzocht om deze aangiften te herzien zodat een andere persoon als aangever kon worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland die het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het niet mogelijk is om achteraf de persoon van de aangever te wijzigen. Dit is in strijd met de bepalingen van het Communautair Douanewetboek (CDW), dat stelt dat de aangever verantwoordelijk is voor de juistheid van de aangiften en dat een wijziging van de aangever leidt tot een geheel nieuwe aangifte. Het Hof wees erop dat de inspecteur niet verplicht is om de aangiften te herzien op verzoek van de belanghebbende, omdat er geen juridische grondslag voor deze wijziging bestaat. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de belanghebbende de aangiften op eigen naam en voor eigen rekening had gedaan, en dat er geen sprake was van directe vertegenwoordiging. Het Hof concludeerde dat de argumenten van de belanghebbende, waaronder het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, niet opgingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten.