ECLI:NL:GHAMS:2014:2755

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
13/00210
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van douaneraangiften en de rol van de aangever in het Communautair Douanewetboek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van douaneraangiften. De belanghebbende, aangeduid als [A], had 139 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding, maar verzocht om deze aangiften te herzien zodat een andere persoon als aangever kon worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland die het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het niet mogelijk is om achteraf de persoon van de aangever te wijzigen. Dit is in strijd met de bepalingen van het Communautair Douanewetboek (CDW), dat stelt dat de aangever verantwoordelijk is voor de juistheid van de aangiften en dat een wijziging van de aangever leidt tot een geheel nieuwe aangifte. Het Hof wees erop dat de inspecteur niet verplicht is om de aangiften te herzien op verzoek van de belanghebbende, omdat er geen juridische grondslag voor deze wijziging bestaat. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de belanghebbende de aangiften op eigen naam en voor eigen rekening had gedaan, en dat er geen sprake was van directe vertegenwoordiging. Het Hof concludeerde dat de argumenten van de belanghebbende, waaronder het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, niet opgingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00210
3 juli 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[A],thans handelend onder de naam
[AA],te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/1479 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij twee beschikkingen, gedagtekend 11 april 2011, de verzoeken
van belanghebbende om herziening van in totaal 139 aangiften ten invoer afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 9
februari 2012, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 april
2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 15 mei 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in
afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Van het verhandelde ter
zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. In de periode 8 september 2010 tot en met 24 januari 2011 heeft eiseres, destijds nog handelend onder de naam [A]., op eigen naam en voor eigen rekening 139 aangiften gedaan voor in het vrije verkeer brengen van kleding. Deze aangiften heeft zij in opdracht gedaan van de importeur [B]. te Tsjechië.
2.2.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van 31 maart 2011 van de in 2.1 genoemde importeur waarin zij onder meer verklaart:
"(…) prior to the first customs declaration for release for free circulation which [eiseres] has submitted to Dutch Customs, a mandate to act as our direct representative was given to [eiseres]."
2.3.
Bij verzoeken van respectievelijk 24 februari 2011 en 15 maart 2011 heeft eiseres verzocht om terugbetaling van de bij voormelde aangiften betaalde douanerechten. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij de aangiften per vergissing op eigen naam en voor eigen rekening heeft gedaan en verzocht de aangiften te herzien naar directe vertegenwoordiging.
2.4.
Bij beschikkingen van 11 april 2011 heeft verweerder de in 2.3 bedoelde verzoeken afgewezen. Het tegen deze beschikkingen gerichte bezwaar heeft hij bij de bestreden uitspraak afgewezen. Verweerder stelde zich daarbij op het standpunt dat herziening van de persoon van de aangever niet mogelijk is.”
2.2.
Het Hof gaat eveneens van deze feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur op grond van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) gehouden is om de litigieuze aangiften zodanig te wijzigen dat niet langer sprake is van aangiften op eigen naam en voor eigen rekening van belanghebbende, maar van aangiften op naam en voor rekening van een ander (directe vertegenwoordiging), hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist.
Voorts beroept belanghebbende zich op vertrouwen dat bij hem zou zijn gewekt door het gestelde in het Handboek Douane, onderdeel 2.00.00, paragraaf 3.3.3, waardoor bij incidenten of in incidentele gevallen wijziging van de persoon wordt toegelaten, alsmede op de omstandigheid dat de inspecteur in gelijkaardige zaken wel tot herziening is overgegaan.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“4.1. Eiseres stelt dat zij de aangiften per vergissing op eigen naam en voor eigen rekening heeft gedaan. Zij betoogt, onder verwijzing naar de in 2.2 vermelde verklaring van de importeur, dat zij reeds vooraf aan het doen van de aangiften beschikte over een volmacht om namens en voor rekening van de importeur aangifte te doen. Artikel 78 van het CDW staat volgens eiseres toe dat een aangifte die op eigen naam en voor eigen rekening is gedaan wordt gewijzigd in een aangifte waarbij directe vertegenwoordiging geldt.
4.2.
Artikel 78, derde lid, van het CDW luidt als volgt:
"Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken."
4.3.
Afgezien van het feit dat bij de aangiften in het onderhavige geval op zich niet gesproken kan worden van gegevens, waarvan achteraf is gebleken dat zij onjuist of onvolledig zijn, leidt de rechtbank uit de zinsnede “de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden” af dat artikel 78, derde lid, van het CDW geen betrekking heeft op de persoon van de aangever. Indien de persoon van de aangever wordt gewijzigd, ontstaat een geheel nieuwe aangifte en niet een herziene aangifte. In dit opzicht neemt het element ‘aangever’ een andere plaats in dan bijvoorbeeld het element ‘douanewaarde’. Steun voor deze opvatting ontleent de rechtbank aan de tekst en de plaats van artikel 5 van het CDW, dat over het recht van vertegenwoordiging gaat. Op grond van het vierde lid, tweede volzin, van die bepaling wordt de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen of die verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. In de samenhang met de plaats van deze bepaling, namelijk in hoofdstuk 2, met als titel: “Diverse algemene bepalingen betreffende met name de rechten en verplichtingen van personen ten aanzien van de douanewetgeving” is geen andere conclusie mogelijk dan dat het element ‘aangever’ een dusdanig aparte plaats inneemt dat dit niet behoort tot “de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden” zoals bedoeld in artikel 78, derde lid, van het CDW.
De rechtbank wijst erop dat de uitleg van artikel 78 CDW die eiseres voorstaat, de doelstelling van de regeling in het vrije verkeer brengen in gevaar zou kunnen brengen. Deze doelstelling is zoals blijkt uit artikel 79 CDW onder meer de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten. Indien de persoon van de aangever zou kunnen worden gewijzigd, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de inning van de rechten. De douaneautoriteiten hebben immers bij verandering van de douaneschuldenaar niet meer de mogelijkheid vooraf bij de aanvaarding van de aangifte de kredietwaardigheid van de aangever te controleren en eventueel zekerheid te vragen voor de betaling van de verschuldigde bedragen.
De door eiseres genoemde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2010, gevoegde zaken C-430/08 en C-431/08, Terex Equipment Ltd en van 12 juli 2012, C-608/10, C-10/11 en C-23/11, Südzucker AG e.a., brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die arresten ging het enerzijds om de wijziging van de code van de douaneregeling en anderzijds om de aanpassing van de persoon van de exporteur. De herziening van de aangifte was in die gevallen mogelijk om deze in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, zonder dat de doelstellingen van de desbetreffende douaneregeling in gevaar werden gebracht.
4.4.
Eiseres heeft gesteld dat op grond paragraaf 3.3.3 van het Handboek Douane herziening van de aangifte met betrekking tot de persoon van de aangever mogelijk is.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een met het Unierecht strijdige praktijk van een lidstaat nooit tot het ontstaan van een door het Unierecht beschermde rechtspositie leiden (Hof van Justitie 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe) B.V., C-153/10, punt 47). Gelet op het hiervoor in 4.3 overwogene acht de rechtbank herziening van de persoon van de aangever op grond van artikel 78, derde lid, van het CDW niet mogelijk. Overigens heeft de rechtbank in het Unierecht geen grondslag voor de regeling van paragraaf 3.3.3 van het Handboek Douane gevonden, zodat eiseres geen beroep op deze regeling toekomt. Het beroep is ongegrond.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende alle aangiften heeft gedaan op eigen naam en voor eigen rekening en dat geen sprake is geweest van directe of indirecte vertegenwoordiging. Hieruit volgt dat belanghebbende kwalificeert als ‘aangever’ (art. 4, onderdeel 18, CDW), zodat zij op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW als schuldenaar moet worden aangemerkt.
Wijziging van de aangifte
5.2.
Artikel 78, eerste lid, van het CDW voorziet in de mogelijkheid dat de douaneautoriteiten na vrijgave van de goederen de aangifte opnieuw onderzoeken (‘herziening’). Dit heronderzoek kan ambtshalve plaatsvinden of op verzoek van de aangever. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten op grond van artikel 78, derde lid, van het CDW de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.
5.3.
Artikel 78, derde lid, van het CDW moet aldus worden uitgelegd dat zowel materiële fouten of vergissingen als een onjuiste uitlegging van het toepasselijke recht kunnen worden rechtgezet, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen fouten en vergissingen die wel en andere die niet kunnen worden rechtgezet (vgl. HvJ EU 20 oktober 2005, nr. C-468/03, Overland Footwear Ltd II, punt 63). Hoewel de mogelijkheid tot het achteraf corrigeren van een aangifte daarmee zeer ruim is geformuleerd, is deze mogelijkheid naar ’s Hofs oordeel niet onbegrensd.
5.4.
In casu heeft belanghebbende de inspecteur bij verzoeken ingekomen op 25 februari 2011 en 17 maart 2011 verzocht om in totaal 139 aangiften, die zij in de periode van 8 september 2010 tot en met 24 januari 2011 heeft gedaan op eigen naam en voor eigen rekening, zodanig te wijzigen dat sprake is van aangiften op naam en voor rekening van [B]. (directe vertegenwoordiging), zodat zij niet langer kan worden aangemerkt als aangever. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, zich op het standpunt stellend dat geen juridische grondslag aanwezig is voor de gevraagde wijziging. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.5.
In artikel 5, vierde lid, tweede alinea, van het CDW is bepaald dat de persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen, geacht wordt in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. Het recht om zich bij de douaneautoriteiten te doen vertegenwoordigen is in artikel 5 van het CDW uitputtend geregeld (vgl HvJ EU 7 april 2011, nr. C-153/10, Sony Supply Chain Solutions (Europe) BV, punt 30). Het Hof acht het daarom niet mogelijk om via een verzoek op de voet van artikel 78 van het CDW te derogeren aan artikel 5, vierde lid, van het CDW. Hierbij is mede van belang dat de persoon van de aangever als subject van de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ een sleutelrol vervult in het wettelijke systeem van het CDW en de Uitvoeringsverordening Communautair Douanewetboek (hierna: UCDW). Aan deze persoon zijn tal van rechten en plichten toebedeeld, zoals de verplichting om in te staan voor de juistheid van de in de aangifte voorkomende gegevens, de echtheid van ingediende documenten (vgl. artikel 199 UCDW) en de verplichting tot betaling van de douaneschuld die voortvloeit uit de aangifte (artikel 201, derde lid, CDW). Gelet op deze sleutelrol acht het Hof niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het uitgesloten is dat een aangever achteraf zou kunnen verzoeken om zijn aangiften zodanig te wijzigen dat een andere persoon als aangever wordt aangemerkt.
5.6.
Het door belanghebbende aangehaalde arrest HvJ EU 12 juli 2012, nr. C-608/10, Südzucker AG, voert niet tot een ander oordeel. In genoemd arrest heeft het HvJ EU voor recht verklaard dat het op de voet van artikel 78 van het CDW mogelijk is om in een uitvoeraangifte in vak 2 de naam in van de exporteur te wijzigen. Dit verzoek is blijkens punt 78 van de verwijzingsuitspraak van Finanzgericht Hamburg (d.d. 9 november 2010, 4 K 278/07) ingediend door de aangever, vermeld in vak 14 van de aangifte. Van een vergelijkbaar geval in de zin van een wijziging van de persoon van de aangever is derhalve in genoemd arrest geen sprake. Evenmin is zulks het geval in de arresten Terex Equipment Ltd e.a. (HvJ EU 14 januari 2010, C-430/08 en 431/08) en Overland Footwear (HvJ EU 20 oktober 2005, C-468/03).
5.7.
De omstandigheid dat het Handboek douane, onderdeel 2.00.00, paragraaf 3.3.3, wel voorziet in de door belanghebbende gewenste wijziging, mits een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend binnen zes weken na het doen van de aangifte, voert evenmin tot een ander oordeel. In genoemd onderdeel is uitdrukkelijk vermeld dat de persoon van de aangever niet kan worden gewijzigd op grond van artikel 78 CDW en wordt daarenboven gewezen op het uitputtende karakter van artikel 5, vierde lid, tweede alinea, van het CDW voor de vaststelling van de rechtsgevolgen van fouten bij de vertegenwoordiging. De mogelijkheid om desondanks binnen zes weken na het doen van de aangifte de persoon van de aangever te wijzigen dient derhalve te worden gekwalificeerd als begunstigend beleid, in afwijking van het CDW. Belanghebbende kan aan dit beleid geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen (vgl. HvJ EU 7 april 2011, nr. C-153/10, Sony Supply Chain Solutions (Europe) BV, punt 47 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
Ook indien dit anders ware zou het Hof het beroep van belanghebbende op algemene rechtsbeginselen niet hebben gehonoreerd. Het neemt daarbij in aanmerking dat in een geval als het onderhavige, waarin repeterend 139 aangiften zijn ingediend, geen sprake kan zijn van een incidenteel geval als bedoeld in het Handboek, nog daargelaten dat het verzoek om herziening voor het merendeel van de aangiften niet binnen de in het Handboek genoemde termijn van zes weken is ingediend. In de twee door belanghebbende aangedragen “gelijkaardige” gevallen gaat het, naar de inspecteur, niet althans onvoldoende weersproken, heeft gesteld wel om incidentele gevallen, die elk één aangifte betreffen. Van rechtens en feitelijk gelijke gevallen is dan geen sprake.
Belanghebbende kan derhalve niet met vrucht een beroep op het vertrouwens- en/of het gelijkheidsbeginsel doen.
5.8.
Gelet op het vorenoverwogene kan in het midden blijven of de na de indiening van de aangiften door [B]. afgegeven schriftelijke volmacht voor directe vertegenwoordiging, gedagtekend 31 maart 2011, is voorafgegaan door een gelijkluidende mondelinge volmacht, verstrekt vóór de indiening van de aangiften, gelijk belanghebbende heeft gesteld en de inspecteur - bij gebrek aan wetenschap - heeft betwist en voorts of, als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van een geldige volmacht, deze bij wijze van vergissing dan wel op grond van een bewuste keuze bij indiening van de onderhavige aangiften niet gebruikt is.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, C.J. Hummel en G.D. van Norden, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 3 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.