Uitspraak
[B],
[C],
[D],
[E],
[F],
[G],
[H],
mr. P.J. van der Korst, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. G. te Winkel, kantoorhoudende te Amsterdam,
1.[J],
mr. K. Rutten,kantoorhoudende te Utrecht,
mr. K. Rutten,kantoorhoudende te Utrecht,
Greenchoice,
mr. A.N. Stoopen
C.J. Scholten, beiden kantoorhoudend te Amsterdam,
mr. R.B. Gerretsenen
mr. B.F. Assink, beiden kantoorhoudend te Rotterdam,
[M],
1.Het verloop van het geding
- verzoeker 1 met [A];
- verzoekers tezamen met [A c.s.];
- verweerster met Energie Concurrent;
- belanghebbende 1 met [J];
- belanghebbende 2 met [K];
- belanghebbende 1 en 2 tezamen met [J en K c.s.];
- belanghebbende 3 met Greenchoice;
- belanghebbende 4 met Eneco;
- belanghebbende 5 met [L];
2.De feiten
in totaal € 7.202.000 ter zake van overtreding van artikel 95b, eerste lid, Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, Gaswet. Deze boetes berusten onder meer op de volgende feiten en overwegingen:
[N] en [J] hadden beiden een actieve en bepalende rol hadden bij de inrichting en uitvoering van het eindafrekeningsproces. Beiden waren zich terdege bewust van het feit dat de eindcontrole ertoe leidde dat de betreffende klanten geen eindafrekening meer zouden krijgen (noch betaling van een eventueel tegoed), tenzij zij zelf contact opnamen.” (D.11).
[J] (…) moet (…) als een hoofdverantwoordelijke voor de door de NMa geconstateerde overtredingen in verband met de eindafrekeningen worden beschouwd.”(D.12).
[N] was in het bijzonder nauw betrokken bij de uitvoering van het eindafrekeningsproces (…). (…) [N] speelde in de praktijk niet zo'n grote rol als [J] bij de inrichting van het eindafrekeningsproces. (…) [N] heeft na verloop van tijd zelf voorgesteld om een opvolgingsproces voor aangehouden eindafrekeningen in te voeren. Dit werd echter door [J] van de hand gewezen. Niettemin moet [N] – eveneens een van de Oprichters en gedurende de gehele Onderzoeksperiode indirect statutair bestuurder van Greenchoice – als een hoofdverantwoordelijke voor de door de NMa geconstateerde overtredingen in verband met de eindafrekeningen worden aangemerkt, echter in mindere mate dan [J].” (D.13)
Er is geen eenduidig beeld naar voren gekomen over de mate waarin [O] gedurende de Onderzoeksperiode op de hoogte was van of betrokken was bij het eindafrekeningsproces. (…) [O] was in ieder geval wel vanaf oktober 2008 op de hoogte van kritiek op de eindcontrole, en van het systematisch aanhouden van eindafrekeningen met een creditsaldo. Naar aanleiding hiervan heeft hij echter geen adequate maatregelen getroffen die tot wijziging van het eindafrekeningsproces hebben geleid (…) [O] (…) draagt derhalve medeverantwoordelijkheid voor de door de NMa geconstateerde overtredingen in verband met de eindafrekeningen gedurende de periode dat hij (…) indirect statutair bestuurder van Greenchoice was, maar is niet in vergelijkbare mate (hoofd)verantwoordelijk als [J] en [N].”(D.14 en D.15)
3.De gronden van de beslissing
- i) Het vertrouwen van [A c.s.] in [K] is ernstig geschaad als gevolg van de bevindingen van de NMa en de onderzoeker in de Greenchoice-enquête met betrekking tot het niet verzenden van eindafrekeningen door Greenchoice;
- ii) [K] heeft een met Energie Concurrent tegenstrijdig belang bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate [J en K c.s.] aansprakelijk zijn voor de schade die Energie Concurrent, Greenchoice, Eneco en mogelijk anderen hebben geleden als gevolg van overtredingen en handelingen zoals beschreven in het rapport van de NMa van november 2011 en in het verslag van de onderzoeker; [J en K c.s.] verbinden ten onrechte geen consequenties aan dat tegenstrijdig belang;
- iii) [K] is als bestuurder van Energie Concurrent vooral gericht op het beperken van aansprakelijkheid van [J en K c.s.] en [P] en op het blokkeren van constructief beleid en overleg bij Greenchoice;
- iv) [J en K c.s.] betrachten stelselmatig te weinig openheid van zaken tegenover de aandeelhoudersvergadering van Energie Concurrent. Dit geldt in het bijzonder voor de door Energie Concurrent gevoerde procedures in het kader van de Greenchoice-enquête, de liquiditeitspositie van Energie Concurrent, door Energie Concurrent ingewonnen juridisch advies en het mediationtraject;
- v) [J en K c.s.] hebben ten onrechte diverse kosten ten laste van Energie Concurrent gebracht, in het bijzonder een managementvergoeding van € 85.000 per jaar, de kosten van diverse in naam van Energie Concurrent maar ten behoeve van [J en K c.s.] gevoerde procedures en de door de NMa aan [J] en [N] opgelegde persoonlijke boetes;
- vi) [J en K c.s.] en [P] hebben Energie Concurrent investeringen doen verrichten die niet in het belang zijn van Energie Concurrent;
- vii) [J] frustreert de totstandkoming van een totaaloplossing tussen de diverse bij de gevolgen van het NMa-onderzoek betrokken partijen;
- viii) De benoeming van Bliek tot bestuurder van Energie Concurrent is niet rechtsgeldig en overigens niet in het belang van Energie Concurrent.
(…) er[bestaat]
een evident tegenstrijdig belang tussen Energie Concurrent, [J], [O] en [N] enerzijds en Greenchoice anderzijds bij de beantwoording van de voor de hand liggende vraag of Energie Concurrent op de voet van artikel 2:9 BW jegens Greenchoice aansprakelijk is voor de door Greenchoice geleden en te lijden schade als gevolg van de malversaties. (r.o. 3.8)
niet de vraag onder ogen (…)gezien of Energie Concurrent jegens Greenchoice aansprakelijk is voor de door Greenchoice geleden schade als gevolg van de in het NMa-rapport geconstateerde malversaties. Ook in hun verweerschrift gaan Greenchoice en Energie Concurrent op die kwestie niet in, anders dan dat zij stellen dat de door Eneco gestelde voorwaarde dat Energie Concurrent en haar bestuurders aansprakelijkheid erkennen “vragen opriep” en dat “dat primair een besluit is dat de nieuwe directie moet nemen”. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [P] desgevraagd verklaard zich daarover nog geen oordeel te hebben gevormd en nog niet te weten hoe dit oordeel tot stand kan komen gegeven het tegenstrijdige belang dat (naar zij erkende) zich voordoet nu zij de enige (indirect) bestuurder is zowel van Energie Concurrent als van Greenchoice. Een en ander levert een gegronde reden op om te twijfelen aan de juistheid van het beleid van Greenchoice, in aanmerking genomen dat, zoals hierboven reeds is overwogen, de vraag naar de aansprakelijkheid van Energie Concurrent jegens Greenchoice bepaald voor de hand ligt en daarmee een zeer aanzienlijk financieel belang gemoeid is.” (r.o. 3.14)
De Ondernemingskamer kan Energie Concurrent niet volgen in haar standpunt dat eventuele aansprakelijkheid van [J en K c.s.] jegens Energie Concurrent pas aan de orde is indien aansprakelijkheid van Energie Concurrent jegens Greenchoice (onherroepelijk) vast staat. Het antwoord op de vraag of Energie Concurrent regres zal kunnen nemen op [J en K c.s.] (en/of anderen) is immers van wezenlijk betekenis bij het bepalen van het door Energie Concurrent te voeren beleid met betrekking tot haar mogelijke aansprakelijkheid jegens Greenchoice. Het standpunt van [J en K c.s.] dat zowel Energie Concurrent als [J en K c.s.] er belang bij hebben dat aansprakelijkheid van Energie Concurrent jegens Greenchoice wordt afgewend is juist, maar dat betekent niet dat ook voor het overige de belangen van Energie Concurrent en [J en K c.s.] parallel lopen.
€ 1.205.000 in rekening-courant hebben opgenomen. Uit het door [A c.s.] (als productie 29 bij verzoekschrift) overgelegde grootboekoverzicht van Energie Concurrent over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 begrijpt de Ondernemingskamer dat deze opnames ten aanzien van [K] een bij aanvang van het jaar bestaande creditstand van € 1.480.062 hebben verminderd tot € 310.795,27 en ten aanzien van [L] een bij aanvang van het jaar bestaande debetstand van € 403.909 verder hebben doen oplopen tot € 1.613.103,01. Deze omvang van de rekening-courant schuld van [L] aan Energie Concurrent roept vragen op en in ieder geval kan de opname door [L] van € 1.205.000 niet worden verklaard door een besluit tot het uitkeren van (overtollige) liquiditeiten ter vermindering van de rentelasten van Energie Concurrent. Daar komt bij dat gelet op de reeds in mei 2013 door [E] verlangde opheldering over de liquiditeitspositie, de door Energie Concurrent verstrekte informatie daarover onvolledig en niet tijdig is geweest. Het te gelasten onderzoek zal dus mede betrekking dienen te hebben op het verloop van de liquiditeitspositie van Energie Concurrent vanaf 1 januari 2013 en de daarover door het bestuur van Energie Concurrent aan de aandeelhouders verstrekte informatie.
€ 85.000 per jaar, welke – bezien in relatie tot de werkzaamheden van Energie Concurrent – op voorhand niet als onredelijk hoog kan worden aangemerkt, een gegronde reden oplevert om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij Energie Concurrent te twijfelen.
4.De beslissing
mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, raadsheren, en drs. P.R. Baart en drs. J. van den Belt, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 9 juli 2014.