In deze zaak gaat het om een aanrijding op een zebrapad die plaatsvond op 17 november 2011 te Amsterdam. De verdachte, een beginnend bestuurder van een personenauto, heeft zich zodanig onvoorzichtig gedragen dat hij een voetganger, genaamd [slachtoffer], aanreed terwijl deze zich op de voetgangersoversteekplaats bevond. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur en heeft geen voorrang verleend aan de voetganger, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken arm en een gebroken been. De rechtbank Amsterdam had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Het hof sprak de verdachte vrij van dit onderdeel, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende rekening had gehouden met de verkeerssituatie en de voetganger niet tijdig had gezien. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de financiële situatie van de verdachte en zijn eerdere strafblad, waaruit bleek dat hij niet eerder was veroordeeld.