ECLI:NL:GHAMS:2014:2695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
200.143.004/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling en sollicitatieplicht in het kader van de WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had op 5 maart 2014 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2014, waarin zijn schuldsaneringsregeling tussentijds was beëindigd zonder toekenning van de schone lei. Tijdens de zitting op 15 april 2014 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.A. Madern, en de bewindvoerder. De appellant voerde aan dat hij de gevraagde informatie aan de bewindvoerder had verstrekt en dat eventuele tekortkomingen niet aan hem konden worden toegerekend vanwege zijn psychische klachten. Hij stelde dat hij vrijgesteld was van de sollicitatieplicht op medische gronden, maar de bewindvoerder betwistte dit en gaf aan dat hij niet alle benodigde informatie had ontvangen.

Het hof oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn sollicitatieverplichting, zoals vereist onder de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof benadrukte dat de schuldenaar actief moet meewerken aan de uitvoering van de regeling en dat er vergaande verplichtingen op hem rusten. De appellant had niet voldoende bewijs geleverd van zijn sollicitatie-inspanningen en de wijze waarop hij had gesolliciteerd voldeed niet aan de eisen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant aan hem konden worden toegerekend en dat deze tekortkomingen ernstig genoeg waren om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.

Daarom bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant werd beëindigd. De uitspraak biedt inzicht in de verplichtingen van schuldenaren binnen de WSNP en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.143.004/01
insolventienummer rechtbank Amsterdam : C/13/11/933-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 april 2014
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.A. Madern te [vestigingsplaats].

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 5 maart 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2014, waarbij de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd zonder toekenning van de zogenoemde schone lei.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 15 april 2014. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Madern die het verzoekschrift heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, [A.], verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 4 april 2014 en de namens [appellant] op 7 april 2014 nader overgelegde stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op hem toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Hij heeft de gevraagde informatie aan de bewindvoerder verstrekt, zowel per post als in persoon. Als de bewindvoerder nog informatie mist, ligt dit niet aan [appellant]. Bovendien kan een tekortkoming in deze verplichting niet leiden tot beëindiging van de schuldsanering, nu de bewindvoerder via de postblokkade beschikte over alle benodigde informatie.
[appellant] stelt wel te hebben voldaan aan de sollicitatieplicht en zover hij daarin is tekortgeschoten valt hem dit niet te verwijten, omdat hij door de DWI op medische gronden is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. [appellant] is namelijk ernstig depressief en staat daarvoor onder behandeling.
2.2
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat hij niet alle benodigde informatie heeft gekregen, waaronder begrepen bewijzen van sollicitaties of arbeidsongeschiktheid. Ook als er nog een postblokkade zou zijn, wat volgens de bewindvoerder mogelijk zou kunnen zijn, zou dit [appellant] niet ontheffen van de informatieplicht. De voor hem bestemde post wordt dan dezelfde dag doorgestuurd. De bewindvoerder was ook niet op de hoogte van de ontheffing van de sollicitatieplicht door de DWI op medische gronden. Was dit eerder bekend geweest, dan had de bewindvoerder, gezien de eerder in een keuring vastgestelde arbeidsgeschiktheid, een medische keuring kunnen laten aanvragen. De bewindvoerder adviseert het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Volgens artikel 288, eerste lid, onder c, Fw rust op de schuldenaar onder meer de verplichting om zich in te spannen zo veel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Van een vrijstelling van deze verplichting is niet gebleken. Weliswaar had [appellant] van maart tot en met augustus 2013 een vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van de WWB, maar deze vrijstelling ontheft [appellant] niet zonder meer van zijn sollicitatieverplichting op grond van de WSNP, zoals [appellant] naar hij ter zitting verklaarde ook wist. [appellant] heeft ook niet aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is. Daarom moet [appellant] - zoals herhaaldelijk aan hem is medegedeeld, onder meer per aangetekende brief van de rechter-commissaris van 28 mei 2013 - ten minste gemiddeld viermaal per maand solliciteren naar betaald werk.
[appellant] heeft, anders dan hij betoogt, niet voldaan aan deze verplichting. Uit de door hem overgelegde bewijsstukken blijkt niet dat hij voldoende vaak heeft gesolliciteerd. Bovendien is het hof met de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop [appellant] heeft gesolliciteerd (niet op enige concrete functie en met een brief die door inhoud en taalgebruik niet tot enig resultaat kan leiden) niet kan worden beschouwd als serieuze pogingen om werk te vinden. Ook heeft [appellant] niets overgelegd en toegelicht betreffende de aan hem geboden mogelijkheid om via het re-integratiebureau van de DWI/[…] weer aan het arbeidsproces deel te nemen.
Gesteld noch gebleken is dat de genoemde tekortkomingen niet aan [appellant] kunnen worden aangerekend vanwege zijn psychische klachten die naar voren komen uit de overgelegde brieven van GGZ in Geest van 15 mei 2012 en 30 augustus 2012 en in de brief van PsyQ van 2 april 2014. [appellant] is in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling dan ook verplicht gebleven om voldoende vaak en op behoorlijke wijze te solliciteren.
2.4
[appellant] is aldus zijn uit de schuldsanering voortvloeiende sollicitatieverplichting niet naar behoren nagekomen. Deze tekortkoming, die [appellant] kan worden toegerekend, is zodanig ernstig dat deze dient te leiden tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het vonnis waarvan beroep wordt dan ook bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, A.M.A. Verscheure en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.