In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van zeven stroomstootwapens, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte had deze wapens op 9 juni 2013 in Haarlem in zijn bezit. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 juni 2014 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig was, omdat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van het doel van het afgeven van zijn huissleutels. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de doorzoeking op basis van een geldige machtiging had plaatsgevonden, gezien het redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens.
Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte had zich beroepen op afwezigheid van alle schuld, stellende dat hij niet wist dat de stroomstootwapens in Nederland verboden waren. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet verontschuldigbaar had gedwaald, omdat hij niet in redelijkheid op het advies van een Duitse handelaar had mogen vertrouwen.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de straf verlaagd tot een geldboete van € 550,00 en 11 dagen hechtenis, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis waarvan beroep vernietigd.