ECLI:NL:GHAMS:2014:2571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
200.138.370-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid leaseovereenkomst en verjaring in effectenleasezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dexia Nederland B.V. inzake de nietigheid van een leaseovereenkomst. De echtgenote van [appellant] heeft de nietigheid ingeroepen, terwijl Dexia zich beroept op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het bewijsvermoeden ten gunste van Dexia was, gebaseerd op het feit dat betalingen werden verricht vanaf een en/of-rekening. Het Gerechtshof Amsterdam heeft echter geoordeeld dat dit bewijsvermoeden is ontzenuwd door de getuigenverklaringen van [appellant] en zijn echtgenote. Het hof concludeert dat de echtgenote van [appellant] niet eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomst, waardoor de vordering tot vernietiging niet is verjaard. Het hof vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter en verklaart de leaseovereenkomst rechtsgeldig vernietigd. Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellant] heeft betaald onder de leaseovereenkomst, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt Dexia veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.138.370/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1351244 DX EXPL 12-211
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 juli 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],[gemeente],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 13 februari 2013 (hierna: het tussenvonnis) en 10 juli 2013 (hierna: het eindvonnis), onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant];
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vorderingen, zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis van 13 februari 2013 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Ook in hoger beroep zal het hof van deze feiten uitgaan. Voor zover de grieven van [appellant] zich richten op deze feiten zal dit in het hierna volgende aan de orde komen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2.
Deze procedure ziet op de door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomst waarvan de echtgenote van [appellant] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellant] tot vernietiging daarvan.
3.3.
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [appellant] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5.
Het hof zal eerst ingaan op grief 5 van [appellant] waarin hij betoogt dat de namens hem en zijn echtgenote geschreven brief van 7 april 2005 als vernietigingsbrief moet worden gezien. Zoals dit hof eerder overwoog mag van een vernietigingsbrief - mede gelet op de vereisten die voortvloeien uit artikel 3:50 lid 1 BW - verwacht worden dat daaruit blijkt om welke rechtshandeling het gaat, dat de echtgenoot gebondenheid aan die rechtshandeling wil doen eindigen en waarom de echtgenoot meent daartoe gerechtigd te zijn. Het hof is van oordeel dat hieraan niet is voldaan, nu uit de brief niet blijkt om welke leaseovereenkomst het gaat en ook niet met zoveel woorden blijkt namens wie de leaseovereenkomst wordt vernietigd. Uit de brief van 18 oktober 2006 daarentegen blijkt dat de echtgenote zelf vernietigt en wordt de leaseovereenkomst gespecificeerd aangegeven.
3.6.
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomst werden verricht vanaf een en/of-rekening die op naam van [appellant] en zijn echtgenote stond. [appellant] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft [appellant] en zijn echtgenote als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat [appellant] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat de echtgenote van [appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 18 oktober 2006 op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.7.
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met grief 6 op.
3.8.
De kantonrechter heeft - zonder nadere motivering - geoordeeld dat er in de getuigenverklaringen onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat [appellant] er in geslaagd is het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat het bewijsvermoeden met de getuigenverklaringen van [appellant] en zijn echtgenote wèl is ontzenuwd.
3.9.
De getuigen hebben beiden verklaard dat [appellant] zijn echtgenote in april - dan wel in april/mei - 2004 op de hoogte heeft gesteld van de leaseovereenkomst die hij had gesloten. Ook verklaren zij beiden dat [appellant] de financiële administratie regelde en dat zijn echtgenote geen enkele bemoeienis daarmee had en zich daar ook niet voor interesseerde. Zo was zij aanwezig bij het passeren van de akte van tweede hypotheek (waarmee de leaseovereenkomst werd bekostigd) maar zonder zich af te vragen waarvoor het geleende geld was bedoeld. Ook verklaren zij eenduidig over de bankrekeningen in het huishouden, het gebruik en de administratie daarvan en de belastingaangifte. Dat de verklaringen over het sorteren dan wel uitzoeken van de post niet geheel consistent zijn doet, naar oordeel van het hof, geen afbreuk aan deze verklaringen, nu deze inconsistentie ook een taalkundige kwestie kan betreffen. Ten slotte hecht het hof weinig waarde aan het feit dat de echtgenote kennelijk in oktober en november 2006 heeft gebeld met Dexia en in de “ik-persoon” heeft gesproken en over de redenen dat zij belde. Op dat moment was de echtgenote immers ruim twee jaren met de leaseovereenkomst bekend.
3.10.
Op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken kan, ook in onderling verband en samenhang bezien, dan ook niet worden vastgesteld dat de echtgenote van [appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Dexia heeft in eerste aanleg en in hoger beroep ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid van [appellant] voor het overige gewezen op verschillende omstandigheden, maar deze argumenten betreffen vooral veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia heeft gesteld, is niet voldoende om te kunnen concluderen dat [appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. In appel heeft Dexia geen bewijsaanbod gedaan, zodat geen aanleiding bestaat Dexia in staat te stellen dat bewijs alsnog te leveren.
3.11. Uit het voorgaande volgt dat de grief 5 faalt en grief 6 slaagt. De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Het eindvonnis zal worden vernietigd. De in hoger beroep ingestelde vordering van [appellant] zal worden toegewezen. Het door Dexia aan [appellant] te betalen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de inleidende dagvaarding. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het eindvonnis en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten leaseovereenkomst genaamd “Overwaarde Effect” met contractnummer 22601369 rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door [appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomst is voldaan, te verminderen met hetgeen [appellant] op grond van de leaseovereenkomst van Dexia heeft ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2012 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 163,64 aan verschotten en € 750,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 391,82 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, W.J. van den Bergh en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.