ECLI:NL:GHAMS:2014:2563

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
200.138.498-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake executie van vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder had een vonnis van 15 mei 2002 tegen klager geëxecuteerd door derdenbeslag te leggen op 23 juli 2012, zonder klager voorafgaand te informeren. Klager had de gerechtsdeurwaarder verweten dat deze laks was in het incasseren van de vordering, waardoor deze onnodig hoog was opgelopen. De gerechtsdeurwaarder betwistte deze claim en stelde dat hij pas in april 2012 opdracht had gekregen om het vonnis te executeren. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk was voor het tijdsverloop tussen het vonnis en april 2012, en dat klager op de hoogte was van het vonnis en de mogelijke executiemaatregelen. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht was om contact met klager op te nemen voordat hij tot beslaglegging overging. De beslissing van de kamer, die de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond had verklaard, werd vernietigd en de klacht werd alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.138.498/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg : 289.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 juli 2014
inzake:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats],
gemachtigde:
[gemachtigde],
APPELLANT,
t e g e n
[klager],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 6 december 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 22 oktober 2013, verzonden op
13 november 2013. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 26 maart 2013, waarbij klagers klacht tegen onder meer de gerechtsdeurwaarder als kennelijk ongegrond is afgewezen, gegrond verklaard en is overwogen dat de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond is onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift in hoger beroep in te dienen.
1.3
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 maart 2014.
De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager is met kennisgeving niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze, zonder klager daar van tevoren over in te lichten, op 23 juli 2012 is overgegaan tot executie van een op 15 mei 2002 tegen klager gewezen vonnis door ten laste van klager derdenbeslag te leggen. Klager stelt dat deze beslaglegging op zijn WAO-uitkering voor hem als een complete verrassing kwam en dat bovendien door laksheid van de gerechtsdeurwaarder, die eerder tot executiemaatregelen had kunnen overgaan, de vordering onnodig hoog is opgelopen.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1
De gerechtsdeurwaarder betwist dat door zijn toedoen de vordering hoog is opgelopen nu hij eerst in april 2012 van de crediteur van klager opdracht heeft gekregen om het vonnis te executeren. Bovendien, zo stelt de gerechtsdeurwaarder, is door zijn ambtelijk voorganger
(de gerechtsdeurwaarder die aanvankelijk met de executie was belast) lange tijd tevergeefs getracht de vordering bij klager de incasseren. Het lang stilliggen van de incassopogingen is dus grotendeels te wijten aan klager zelf.
5.2
De gerechtsdeurwaarder stelt verder dat hij alvorens tot beslaglegging over te gaan, klager bij brief 2 mei 2012 tot betaling heeft gesommeerd. Van ‘rauwelijks’ executeren van het vonnis is derhalve geen sprake geweest.

6.De beoordeling

6.1
Op grond van de stukken is vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder de zaak vóór april 2012 niet in behandeling heeft gehad, zodat het tijdsverloop in de periode tussen het wijzen van het vonnis en april 2012 niet voor zijn verantwoordelijkheid komt en het oplopen van de rente en kosten in die periode hem niet kan worden aangerekend.
6.2
Met betrekking tot de vraag of de gerechtsdeurwaarder, alvorens tot beslaglegging over te gaan, zich had moeten inspannen om in contact met klager te treden, overweegt het hof het volgende. Het vonnis van 15 mei 2002, waarin klager is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.245,64, is op 26 juni 2002 aan klager in persoon betekend. Klager was derhalve op de hoogte van de inhoud van het vonnis en heeft zich vanaf 26 juni 2002 moeten realiseren dat bij niet tijdige voldoening aan het bij het betekeningsexploot gedane bevel tot betaling executiemaatregelen genomen zouden kunnen worden. Desondanks heeft klager nagelaten uit eigen beweging de vordering te voldoen, een betalingsregeling te treffen dan wel anderszins in contact te treden met de gerechtsdeurwaarder die het betekeningsexploot had uitgebracht of zijn crediteur. Ook in de periode na de beslaglegging heeft klager op geen enkele wijze getracht met de gerechtsdeurwaarder of zijn crediteur tot een oplossing te komen en heeft ook geen betaling plaats gevonden
6.3
Verder acht het hof het aannemelijk dat in ieder geval in september 2007 tevergeefs (door een andere deurwaarder dan de gerechtsdeurwaarder) getracht is de vordering bij klager te incasseren. Blijkens de door gerechtsdeurwaarder overgelegde brief van zijn voorganger van 28 augustus 2007 aan de crediteur was het adres waarop klager was ingeschreven een briefadres en bood klager totaal geen verhaal, waarna de invorderingspogingen in augustus 2007 werden stopgezet.
6.4
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden behoefde van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs niet te worden verwacht dat deze, alvorens over te gaan tot het nemen van (nieuwe) executiemaatregelen, contact op nam met klager en deze alsnog in de gelegenheid stelde vrijwillig aan het vonnis te voldoen. In het midden kan daarom blijven of de brief van de gerechtsdeurwaarder aan klager van 2 mei 2012, waarin een laatste termijn werd gegeven te betalen en aldus beslaglegging te voorkomen (van welke brief klager stelt deze nimmer te hebben ontvangen) op de juiste wijze is verzonden en voldoende informatie omtrent de te incasseren vordering bevatte. Daar komt nog bij dat de onderhavige beslaglegging op 31 juli 2012 aan klager is overbetekend, waarmee de gerechtsdeurwaarder aan de wettelijke vereisten met betrekking tot kennisgeving aan een schuldenaar van de beslaglegging en de crediteur op wiens verzoek beslag werd gelegd, heeft voldaan. Anders dan de kamer is het hof derhalve van oordeel dat de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder in deze niet in strijd is met enige tuchtrechtelijke norm.
6.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer, voor zover het de beoordeling van de tegen deze gerechtsdeurwaarder gerichte klacht betreft, niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing dan ook in zoverre vernietigen en de klacht, voor zover tegen de gerechtsdeurwaarder gericht alsnog afwijzen.
6.6
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, doch alleen voor zover deze ziet op de klacht ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder;
- verklaart deze klacht alsnog ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 juli 2014 door de rolraadsheer.