ECLI:NL:GHAMS:2014:2518
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen wegens onvoldoende goeder trouw en controle over schulden
In deze zaak hebben appellanten, die in hoger beroep zijn gekomen, verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hun verzoek was eerder door de rechtbank Amsterdam afgewezen. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat en een tolk, hebben in hun verzoekschrift aangevoerd dat zij in een stabiele sociale en financiële situatie verkeren en dat zij de nodige hulp hebben ingeschakeld om hun schulden te beheren. De schulden zijn voornamelijk ontstaan door een gokverslaving van de heer [appellant], die inmiddels is gestopt met gokken en ondersteuning zoekt om recidive te voorkomen. Ondanks deze inspanningen heeft het hof geoordeeld dat de appellanten niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De schuld aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van € 7.071,11 is ontstaan doordat de appellanten niet tijdig hebben geïnformeerd over hun samenwoning. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun wettelijke inlichtingenplicht en dat zij grote schulden hebben, onder andere door de gokverslaving van de heer [appellant]. Het hof heeft ook het beroep op de hardheidsclausule verworpen, omdat de situatie van de appellanten nog niet voldoende is gestabiliseerd om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar heeft de appellanten de mogelijkheid geboden om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als hun situatie verbetert.