ECLI:NL:GHAMS:2014:2518

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
200.148.630-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen wegens onvoldoende goeder trouw en controle over schulden

In deze zaak hebben appellanten, die in hoger beroep zijn gekomen, verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hun verzoek was eerder door de rechtbank Amsterdam afgewezen. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat en een tolk, hebben in hun verzoekschrift aangevoerd dat zij in een stabiele sociale en financiële situatie verkeren en dat zij de nodige hulp hebben ingeschakeld om hun schulden te beheren. De schulden zijn voornamelijk ontstaan door een gokverslaving van de heer [appellant], die inmiddels is gestopt met gokken en ondersteuning zoekt om recidive te voorkomen. Ondanks deze inspanningen heeft het hof geoordeeld dat de appellanten niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De schuld aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van € 7.071,11 is ontstaan doordat de appellanten niet tijdig hebben geïnformeerd over hun samenwoning. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun wettelijke inlichtingenplicht en dat zij grote schulden hebben, onder andere door de gokverslaving van de heer [appellant]. Het hof heeft ook het beroep op de hardheidsclausule verworpen, omdat de situatie van de appellanten nog niet voldoende is gestabiliseerd om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar heeft de appellanten de mogelijkheid geboden om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als hun situatie verbetert.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.148.630/01
rekestnummer rechtbank Amsterdam: C/13/558370 / FT RK 14/180 en
C/13/558379 / FT RK 14/182
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 juli 2014
in de zaak van
[appellant] en [appellante],
wonende te[woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.C.R. de Lyon te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] en ieder afzonderlijk[appellant] en[appellante] genoemd.
[appellanten] zijn bij op 9 mei 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2014, waarbij hun verzoek tot toelating tot de schuldsanering is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 24 juni 2014. Bij die behandeling zijn [appellanten], verschenen, vergezeld van hun civiel bewindvoerder[O.] en bijgestaan door mr. De Lyon voornoemd, die het verzoekschrift mondeling heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie met bijlage die aan het hof is overgelegd. Aangezien [appellanten] blijk ervan hebben gegeven de Nederlandse taal in onvoldoende mate te beheersen, zijn zij ter zitting tevens bijgestaan door [Ö], tolk in de Turkse taal.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. [appellanten] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellanten] hebben in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe hebben [appellanten] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de schuld aan de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van € 7.071,11 verkeerden [appellanten] in de veronderstelling dat de informatie over de samenwoning eerst aan de DWI behoefde te worden doorgegeven nadat zij in het huwelijk waren getreden.[appellante] ging er van uit dat zij een zelfstandige aanspraak op een bijstandsuitkering zou hebben, zolang zij niet met[appellant] was gehuwd. [appellanten] hebben vanaf 2010 op de schuld afgelost totdat zij beiden werkloos raakten in 2013. De overige schulden zijn ontstaan door de gokverslaving van[appellant].[appellant] is tien jaar lang gokverslaafd geweest. Hij trachtte met gokken geld te verdienen om zijn schulden te kunnen voldoen.[appellant] is begin 2012 op eigen kracht erin geslaagd van zijn gokverslaving af te komen, nadat hij inzag dat hij zo alleen maar meer schulden maakte.[appellant] heeft toen een schuldhulpbureau ingeschakeld en[appellante] beheert vanaf dat moment de financiën. Voorts heeft[appellant], hoewel hij al geruime tijd niet meer heeft gegokt, ondersteunende gesprekken met de GGZ aangevraagd om recidive te voorkomen. Een eerste reeds geplande gesprek vindt plaats op 3 juli 2014. Verder krijgen [appellanten] sinds februari 2014 begeleiding van Plangroep bij het beheren van hun financiën. Om te waarborgen dat zij geen nieuwe schulden meer zullen maken en dat hun inkomen op de juiste wijze wordt beheerd staan zij sinds 9 mei 2014 onder beschermingsbewind. Verder worden [appellanten] bijgestaan door hun familie. Het merendeel van de huurachterstand is met hulp van de familie betaald en voor het restant is een betalingsregeling met de verhuurder getroffen.[appellant] is thans bezig met het zoeken naar werk.[appellante] zit nu nog in de Ziektewet, maar wil – als ze beter is – ook snel weer aan de slag. [appellanten] zijn van mening dat thans sprake is van een stabiele sociale en financiële situatie. Zij verzoeken het hof hen alsnog tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.
2.2
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [appellanten] daarin niet zijn geslaagd. Gebleken is dat de – door[appellante] niet betwiste - schuld aan de DWI ter grootte van
€ 7.071,11 over de periode van 20 september 2009 tot en met 30 april 2010 is ontstaan doordat Kilic de DWI niet (tijdig) heeft geïnformeerd over het samenwonen met[appellant] vòòr hun huwelijk. Nu[appellante] geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de afwijzende beslissing op bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit en dit besluit onherroepelijk is geworden staat in rechte vast dat zij de wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden en gehouden is tot terugbetaling. Tegen die achtergrond heeft Kilic niet aannemelijk gemaakt dat zij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de DWI. Het nog door[appellante] aangevoerde dat zij ervan uitging dat zij een zelfstandige aanspraak zou hebben op een bijstandsuitkering zolang zij niet met[appellant] was gehuwd kan haar niet baten, nu – wat daarvan ook zij – een verkeerde veronderstelling voor eigen rekening dient te blijven. Daarnaast zijn grote schulden ontstaan ten gevolge van de gokverslaving van[appellant], waaronder een grote schuld aan Agis, waarvoor [appellanten] als wanbetalers bij het college voor zorgverzekeringen (CVZ) zijn aangemeld.
2.3
Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk geworden dat [appellanten] van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden geen verwijt kunnen worden gemaakt. Deze schulden staan aan hun toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
2.4
Met betrekking tot het door [appellanten] gedane beroep op de hardheidsclausule overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt dat [appellanten] er alles aan willen doen om uit de financiële problemen te geraken. Zo hebben zij de nodige hulp om zich heen verzameld en gezorgd voor een sociaal vangnet teneinde hun kansen om de schuldsaneringsregeling na toelating succesvol te doorlopen, te vergroten. Het onlangs ingestelde beschermingsbewind is eveneens een stap in de goede richting en kan hen structureel de nodige hulp bij – in ieder geval – de financiële zaken bieden. Toch acht het hof hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd onvoldoende om te kunnen concluderen dat hun situatie zodanig is gestabiliseerd dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zullen kunnen nakomen. In dit verband heeft het hof meegewogen dat[appellant] op aanraden van derden en in verband met het onder controle houden van zijn gokverslaving nog ondersteunende gesprekken met de GGZ zal voeren en dat de gokverslaving in de gezamenlijke huishouding met[appellante] ook op laatstgenoemde een weerslag heeft gehad en tot de nodige problemen heeft geleid. Zolang niet genoegzaam is aangetoond dat de gokverslaving van[appellant] onder controle is kan van toelating tot de schuldsanering (nog) geen sprake zijn. De omstandigheid dat Sakaya - naar eigen zeggen - niet meer in buurten komt waar gokautomaten staan, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Een premature toelating tot de schuldsanering kan tot gevolg hebben dat de schuldsaneringsregeling (tussentijds) wordt beëindigd zonder toekenning van de schone lei en [appellanten] dan tien jaren moeten wachten alvorens zij weer een beroep kunnen doen op de schuldsaneringsregeling.
2.5
[appellanten] zullen desgewenst op termijn een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kunnen indienen indien hun situatie voldoende is gestabiliseerd. Het vonnis waarvan beroep zal thans worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, F.J.P.M. Haas en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.