In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in Nederland. De tenlastelegging omvatte onder andere het kopen en inchecken van een vliegticket voor de reis van Lima naar Amsterdam, waarbij de verdachte in vereniging met anderen handelde. Tijdens de douanecontrole op 10 september 2013 op Schiphol werd in de koffer van de verdachte een rugtas aangetroffen met daarin pakketten met vermoedelijk cocaïne. Het hof oordeelde dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de verdachte niet de cautie was gegeven op het moment dat de cocaïne werd aangetroffen. Dit verzuim leidde tot uitsluiting van het proces-verbaal van bewijs. Desondanks concludeerde het hof dat de verdachte opzettelijk had bijgedragen aan de smokkel van cocaïne, gezien de omstandigheden en zijn verklaringen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van voorarrest. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de rol van de verdachte in de smokkeloperatie.