ECLI:NL:RBNHO:2013:13002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
15/801031-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.M. van Wassenaer-Westgeest
  • C.A. Boom
  • J.M. Sassenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne via Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van 11.963 gram cocaïne. De verdachte had op 10 september 2013, na een vlucht vanuit Peru, zijn bagage laten controleren op de luchthaven Schiphol. Tijdens deze controle werd een rolkoffer aangetroffen die cocaïne bevatte. De verdachte ontkende enige kennis te hebben van de drugs en stelde dat hij slachtoffer was van de zogenaamde 'airbagmethode', waarbij een drugsorganisatie zijn bagage zou hebben verwisseld zonder dat hij het wist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte welbewust naar Lima was gereisd om samen met anderen cocaïne naar Nederland te smokkelen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien de omstandigheden rondom zijn reis en de inconsistenties in zijn verklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van de invoer van cocaïne voor de gezondheid van personen. De verdachte is schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit, terwijl hij van andere beschuldigingen is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801031-13
Uitspraakdatum: 19 december 2013
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 10 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2013 tot en met 10 september 2013 te Lima, althans Peru en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit , bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het in vereniging opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, te bevorderen, een of meer anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, heeft/is/hebben/zijn verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vliegticket gekocht en/of betaald en/of ontvangen voor de reisroute Londen-Amsterdam (op 15 augustus 2013) en/of Amsterdam-Lima (op 15 augustus 2013) en/of Lima-Amsterdam (26 augustus 2013) en/of Amsterdam-Londen (op 27 augustus 2013) en/of
- voornoemd ticket omgeboekt en/of (vervolgens) in ontvangst genomen, waarmee de reis Lima-Amsterdam is verzet naar 9 september 2013 en de reis Amsterdam-Londen is verzet naar 10 september 2013 en/of
- van Londen naar Amsterdam en/of van Amsterdam naar Lima gereisd en/of
- ( volgens instructie) zich naar de luchthaven in Lima begeven en/of
- ( volgens instructie) aldaar een stuk ruimbagage ingecheckt voor de vlucht Lima-Amsterdam (KL0774) en Amsterdam-Londen (KL1029) en/of
- ( volgens instructie) aldaar zelf ingecheckt voor voornoemde vlucht, waarna hij, verdachte, daadwerkelijk van Lima naar de luchthaven Schiphol is gereisd,
terwijl hij wist en/of had ingestemd dat op zijn naam iets in zijn koffer zou worden gestopt door derden en/of zijn koffer met een soortgelijke koffer omgewisseld zou worden door derden, nadat zijn koffer was ingecheckt.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2 Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 10 september 2013 komt verdachte met vlucht KL 744 vanuit Peru op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aan. Naar aanleiding van een profile-opdracht vindt een selectiegesprek met verdachte plaats en wordt de bagage van verdachte gecontroleerd. Verdachte verklaart in het selectiegesprek dat hij geen ruimbagage heeft ingecheckt. In de transferkelder wordt een rolkoffer van het merk ‘Crom’ met het bagagelabel op naam van verdachte aangetroffen en een identieke ongelabelde rolkoffer, eveneens van het merk ‘Crom’. Verdachte verklaart dat hij een zwarte stoffen koffer heeft ingecheckt en dat deze twee zwarte rolkoffers niet van hem zijn. Na opening van de rolkoffer zonder label, verklaart verdachte: “Some of these clothes are mine”. Het valt verbalisanten op dat inhoud van deze koffer, onder meer mannenkleding, zeer nat is. In de gelabelde koffer vindt de verbalisant een rugtas met in grijze plakband gewikkelde pakketten. De witte stof uit de pakketten reageert positief op de MMC cocaïnetest waardoor het vermoeden ontstaat dat de stof cocaïne bevat. De rolkoffer met label wordt met inhoud gewogen en de weegschaal geeft een gewicht aan van 18.960 gram. Verdachte wordt daarop aangehouden. [2] In totaal worden er twaalf pakketten in de rugtas aangetroffen. De daarin aangetroffen stof weegt netto in totaal circa 11.963 gram. Twaalf monsters van deze pakketten worden vervolgens naar het Douane Laboratorium Amsterdam gezonden. [3] Aldaar wordt vastgesteld dat de stof in de pakketten cocaïne bevat. [4] In Peru heeft verdachte een koffer met een gewicht van 18 kilo ingecheckt. [5]
3.3 Bewijsoverweging
De volgende vraag die dient te worden beantwoord, is of verdachte opzettelijk de cocaïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte slachtoffer is geworden van de zogeheten airbagmethode. De koffer die verdachte in Lima heeft ingecheckt woog 18 kilo. De koffer met de cocaïne woog 18,960 kilo, terwijl de identieke koffer zonder cocaïne 17,9 kilo woog. Gezien deze gewichten is het aannemelijker dat verdachte de koffer zonder cocaïne heeft ingecheckt en dat de drugsorganisatie het bagagelabel van verdachte om de koffer met cocaïne heeft gedaan. Dit klopt ook met het gegeven dat om de trekstang van de koffer zonder cocaïne gele tape zat, dat door verdachte is aangebracht voordat hij de koffer incheckte. Verdachte heeft dus niet geprobeerd om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Voorts heeft verdachte een plausibele verklaring over zijn reisdoel gegeven. Hij heeft geen enkele wetenschap gehad van de drugs en heeft er niet mee ingestemd. Derhalve dient vrijspraak te volgen voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij het onaannemelijk acht dat een drugsorganisatie een hoeveelheid cocaïne als hier aangetroffen, toevoegt aan de bagage van een persoon, zonder dat deze laatste daar ook maar iets van af zou weten. Immers, zonder nadere afspraken te hebben gemaakt met deze persoon of anderszins zekerheid te hebben verkregen dat de cocaïne op de plaats van bestemming zou aankomen, zou de drugsorganisatie een  gezien de hoge (straat)waarde van de cocaïne - onevenredig groot risico lopen dat de cocaïne buiten haar controle zou geraken.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar Peru is afgereisd om samen met een vriend te bekijken of ze aldaar een restaurant konden openen. Dit plan zou zijn ontstaan toen zij elkaar in Spanje hadden ontmoet. Deze vriend zou zijn ticket in Rotterdam hebben gekocht. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig. Immers is gebleken dat het vliegticket van verdachte contant is betaald, terwijl zijn vriend zich al in Peru zou hebben bevonden. Nu verdachte het ticket ook niet zelf heeft betaald, hetgeen strookt met het gegeven dat verdachte geen inkomsten heeft en derhalve niet over het geld voor een dergelijk duur ticket beschikt, gaat de rechtbank ervan uit dat de aankoop van het ticket door derden is gedaan en de reis van verdachte naar Peru ook niets van doen heeft met het zoeken van een restaurantlocatie, zoals verdachte heeft verklaard. Ook voor het overige heeft verdachte geen details kunnen geven over dit gestelde doel van zijn reis noch kunnen aangeven waar hij in Peru dan een locatie zou hebben gezocht.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij zijn ticket kosteloos kon omboeken, omdat hij te laat was voor zijn oorspronkelijke vlucht. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig, aangezien het nieuwe ticket, - anders dan gebruikelijk -, een nieuw boekingsnummer heeft. Bovendien acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte nadat hij zijn vlucht had gemist, pas een week later naar Nederland kon reizen. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven en ook niet concreet verklaard wat hij tussentijds nog in Peru zou hebben gedaan. Verdachte zou bij zijn aankomst op Schiphol doorreizen naar Londen. Tijdens de verrichtte controle op de luchthaven verklaart hij geen enkele ruimbagage te hebben ingecheckt. Vervolgens verklaart hij een zwarte stoffen koffer te hebben ingecheckt en dat de twee identieke zwarte hardschalige rolkoffers, niet van hem zijn hoewel één van deze koffers een bagagelabel heeft op naam van verdachte. Wanneer daarna de identieke koffer zonder bagagelabel wordt geopend, zegt verdachte dat enkele kleren in de koffer van hem zijn. In zijn verhoor bij de Koninklijke marechaussee (Kmar, dossierpagina 31) verklaart verdachte eenzelfde zwarte koffer te hebben ingecheckt als die waarin de drugs zijn aangetroffen. Opvallend is verder dat de kleding van verdachte die zich in de ongelabelde koffer bevond, zeer nat was en verdachte hiervoor geen afdoende verklaring kon geven. Zijn verklaring ter terechtzitting dat hij zijn kleding kleddernat in zijn koffer zou hebben gedaan, omdat voor zijn vertrek de wasdroger in Peru het niet goed deed, acht de rechtbank volstrekte onzin. Uit de verklaring van verbalisant Krab, afgelegd bij de rechter-commissaris op 28 november 2013, volgt dat het die dag op Schiphol erg regenachtig was. De kleding was nog zo nat dat deze verbalisant “het idee had dat het op Schiphol gebeurd moest zijn”. Ook over de aankoop van zijn koffer, legt verdachte een wisselende verklaring af. Aanvankelijk verklaarde hij ter terechtzitting zijn koffer in Amsterdam te hebben gekocht terwijl, toen hem dat ter zitting nogmaals expliciet naar werd gevraagd, hij daar op terug kwam en toen verklaarde dat hij zoals hij ook bij de Kmar had gezegd - zijn koffer toch in Rotterdam had gekocht. Dat een drugsorganisatie in Lima toevalligerwijs de beschikking zou hebben over een volstrekt identieke koffer van het in Nederland naar feit van algemene bekendheid onbekende merk “Crom”, acht de rechtbank uitgesloten. Voorts is in de handbagage van verdachte schone kleding voor meerdere dagen aangetroffen, hetgeen past bij het smokkelen van drugs via de zogenaamde airbagmethode. De koerier gaat er dan immers van uit dat zijn reguliere koffer niet wordt (door)geladen of kwijtraakt door het ontbreken van het losgetrokken bagagelabel. [6] Bij de airbagmethode is het ook niet onbegrijpelijk dat het gewicht van de koffer ten tijde van het inchecken door verdachte niet overeenkomt met het gewicht van de koffer bij weging op Schiphol. Ook past hierbij dat verdachte met een transfer reisde en volgens zijn ticketgegevens zou doorvliegen naar Londen. Juist een transfer reisroute biedt malafide bagagemedewerkers de mogelijkheid om handelingen met de betreffende koffer met drugs te verrichten. De rechtbank merkt in dit verband ook op dat verdachte geen feitelijk onderbouwde, aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn doorreis naar Londen.
De rechtbank acht, in het licht van bovengenoemde omstandigheden en wisselende verklaringen van verdachte, dit alles in onderling samenhang bezien, de verklaring van verdachte dat hij geen weet zou hebben gehad van de cocaïne in zijn koffer, volstrekt ongeloofwaardig. Het kan niet anders dan dat verdachte deze verklaringen heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen. Verdachte is kennelijk welbewust naar Lima is afgereisd om vervolgens samen met anderen cocaïne naar Nederland te smokkelen, daarbij gebruikmakend van de methode in georganiseerd verband, waarbij verdachte een koffer met bagagelabel in Lima heeft ingecheckt, waar vervolgens de koffer dan wel de identieke tweede koffer door anderen is voorzien van de op Schiphol aangetroffen cocaïne al dan niet met verwisseling van bagagelabels. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen opzet had op de invoer van cocaïne.
3.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 september 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een andere of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Standpunt van de verdediging
Indien het feit bewezen wordt verklaard pleit de raadsman voor een lagere straf dan door de officier geëist. De raadsman is van mening dat de eis buitenproportioneel is, te meer gezien de uitspraak met LJN nummer BT 1689. In deze zaak, die draaide om een gewicht van 15 kilo cocaïne, werd er een straf geëist van 46 maanden en werd uiteindelijk een straf van 18 maanden opgelegd. Voorts wijst de raadsman erop dat verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft en zijn leven in Nederland wil opbouwen.
6.3 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen en in vereniging met een ander of anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 11.963 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf conform de straffen die in zaken met hetzelfde gewicht worden opgelegd moet worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de raadsman aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. De rechtbank ziet evenmin een andere aanleiding om ten gunste van verdachte te komen tot een lagere straf. Verdachte heeft er welbewust voor gekozen om geen openheid van zaken te geven. Eventuele persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn ook niet onderbouwd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van eenenvijftig (51) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Th.M. van Wassenaer-Westgeest, voorzitter,
mr. C.A. Boom en mr. J.M. Sassenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2013.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 10 september 2013, dossierpagina’s 10-13 en proces-verbaal van bevinding en overdacht d.d. 10 september 2013, dossierpagina’s 15-16.
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 11 september 2013, dossierpagina’s 55-62.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 17 september 2013 (kenmerk: 10556 X 13), los opgenomen in het strafdossier.
5.Proces-verbaal verstrekte gegevens d.d. 9 oktober 2013, dossierpagina 91.
6.Proces-verbaal van bevindingen airbagmethode d.d. 21 oktober 2013, los opgenomen in het dossier.