In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de belastingadviseur [Y] voor het niet tijdig aanvragen van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting tussen Julianaburgh (voorheen Liba) en Oude Rengerink. Julianaburgh, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Drolsbach, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar vordering was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat Julianaburgh niet had bewezen dat zij [Y] de opdracht had gegeven om de fiscale eenheid aan te vragen.
Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de rechtbank zijn opgesomd, in hoger beroep niet in geschil zijn. Julianaburgh heeft in haar memorie van grieven betoogd dat de opsomming van feiten onvolledig was. Het hof heeft de bewijsopdracht aan Julianaburgh bevestigd, waarbij zij moest aantonen dat de opdracht tot het aanvragen van de fiscale eenheid aan [Y] was verstrekt. Het hof heeft geoordeeld dat Julianaburgh in haar bewijsopdracht is geslaagd, onder verwijzing naar een e-mailwisseling waarin de noodzaak van de aanvraag werd besproken.
Het hof concludeert dat [Y] tekort is geschoten in de nakoming van de opdracht, aangezien hij niet tijdig de fiscale eenheid heeft aangevraagd. Het hof heeft de aansprakelijkheid van [Y] voor de schade die Julianaburgh heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming bevestigd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding, waarbij Julianaburgh in de gelegenheid wordt gesteld om haar schadeposten nader toe te lichten. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van Julianaburgh.